Vertaald
Geluk hebben is ook een kunst
Philippe Noble
In februari reikte het Prins Bernhard Cultuur Fonds de prestigieuze Martinus Nijhoff Prijs uit, voor de beste vertaler. Voor Onze Taal was dat het startschot voor een serie van zes columns over vertalen, om de maand geschreven door een eerdere winnaar van de Nijhoff Prijs.
Wie zoals ik vanuit het Nederlands naar een andere taal vertaalt, krijgt te maken met allerlei scheidsmuren en barrières. De meeste worden door cultuurverschillen opgeworpen, maar ook de taal, de Nederlandse taal, kan de vertaler lelijk parten spelen. Moet ik daarvan voorbeelden geven, dan dringen zich meteen versregels bij mij op.
‘Hoezo verzen?’, vraagt de welingelichte lezer die over mijn schouder meekijkt. ‘U bent toch een prozavertaler?’
‘Dat klopt, maar in de loop van bijna veertig jaar heb ik ook heel wat gedichtenvertalingen in elkaar geknutseld.’
‘Maar,’ werpt de lezer opnieuw tegen, ‘u bent zelf geen dichter, en is het niet zo dat alleen een dichter een gedicht kan vertalen?’
‘Dat wordt er gezegd, ja. Maar daar verbaas ik me altijd over: men eist toch ook niet van vertalers van verhalend proza dat ze zelf als meesterproef een roman schrijven?’
‘Maar meneer! Weet u dan niet dat proza en poëzie wezenlijk van elkaar verschillen, en dus van de vertaler totaal verschillende vaardigheden vereisen?’
‘Dit geloof ik nu juist helemaal niet. Ook bij goed literair proza spelen beeldend taalgebruik, woordvolgorde, ritme en klank een rol. Ze beïnvloeden de leeservaring en dragen daarmee bij tot de betekenisvorming. Een gewetensvolle prozavertaler moet dus altijd oog hebben voor de zogenoemde “vorm”, en deze zo veel mogelijk trachten over te brengen.’
‘Overdrijft u niet een beetje?’
‘Wilt u een voorbeeld? De bekende openingszin van De uitvreter van Nescio luidt: “Behalve den man, die de Sarphatistraat de mooiste plek van Europa vond, heb ik nooit een wonderlijker kerel gekend dan den uitvreter.” Hoort u het? Hier is over klank en plaats van elk woord nagedacht.’
‘Kan zijn. Maar dit blijft de aanzet tot een verhaal: in een gedicht komen zulke zinnen niet voor.’
‘O nee? En wat denkt u van “Ik ging naar Bommel om de brug te zien”? Poëzie is nooit een zuiver samenspel van beeld en klank. Ook in het meest hedendaagse gedicht is een verhaal of een betoog aanwezig, zij het meestal broksgewijs en verdoezeld; er zijn volzinnen met hun syntaxis, ook al ontbreken punten en komma's.’
‘Als ik u mag geloven is er dus geen verschil met proza?’
‘Jawel, bij poëzie treedt altijd “verdichting” op - sorry, ik kon het niet laten -, alle mogelijkheden van de taal worden systematischer beproefd, en dat in een beknopter geheel, zodat een context, dit eeuwige houvast van de lezer, meestal ontbreekt. En daar loert het gevaar: polysemie, dubbelzinnigheid, woordenspel.’
‘Een voorbeeld, graag!’
‘Kijk, van Slauerhoff: “Ik voel me van binnen bederven, / Nu weet ik waaraan ik zal sterven / Aan de oevers van de Taag.” Hierover schreef Cees Nooteboom ooit: “Alleen in het Nederlands kun je zowel aan de kanker als aan de Taag sterven.” En inderdaad, als ik het in het Frans probeer, kom ik tot iets hopeloos omslachtigs: “Je sais maintenant d'où la mort va venir”, wat zowel “waarvandaan” als “waardoor de dood zal komen” betekent.’
‘Maar dat is toch niet hetzelfde als de oorspronkelijke tekst!’
‘Nee, maar dat is een vertaling ook nooit... Een vertaler is een knutselaar, dat zei ik al. En of zijn knutselwerk blijft staan of in elkaar dondert, hangt ook grotendeels van geluk af. Miriam Van hee schreef in De bramenpluk een gedicht over het woordje er. Dat gaat zo: “er is niets, tenzij een begin, / een kleine boot in de ochtend / en er, dat is de plek niet alleen / maar ook de herinnering / en het verlangen, er is / een haperend, hunkerend woord / dat rimpels maakt in de taal (...)”. Hoe korter het woord, hoe groter het probleem. Maar geloof het of niet, met de Franse woorden y, il y a of y est komt men al een heel eind. Geluk hebben is ook een kunst.’