| |
| |
| |
Gaston Dorren
Kinderen zonder moedertaalknobbel
Taal- en spraakstoornissen [5]: esm of sli
Je kind heeft moeite met praten en met het begrijpen van taal, terwijl verder alles in orde is. Misschien lijdt het dan aan esm (‘ernstige spraak- en taalmoeilijkheden’), of een van de drie andere vergelijkbare stoornissen. Wat is eraan te doen? En hoe herken je het eigenlijk? Over een aandoening die veel voorkomt, maar niet erg bekend is.
Illustratie: Frank Dam
Je maakt je zorgen over je peuter. Er is iets met hem, je weet het zeker. Hij (of zij natuurlijk) is weliswaar niet doof, want hij reageert als je zijn naam fluistert. Zijn motoriek is zo te zien in orde. Verstandelijk gehandicapt is hij zeker niet. En toch, er klopt iets niet. Hij praat zo weinig. En als hij dan wat zegt, zijn het simpele zinnetjes, die je bovendien amper verstaat. Trouwens, hij is ook vaak driftig. Gefrustreerd, vermoed je, omdat hij zich niet kan uiten.
Of zijn dit allemaal maar muizenissen? Ben je als ouder nu eenmaal overbezorgd en slecht in staat om in te schatten hoe een kind zich op taalgebied moet ontwikkelen? Nee, dat laatste is in ieder geval niet het geval. Ouders kunnen de taalontwikkeling van hun jonge kinderen ongeveer even goed beoordelen als speciaal ontwikkelde diagnose-instrumenten dat kunnen, zo constateerden onderzoekers van het Erasmus Medisch Centrum in Rotterdam: niet perfect, maar heel behoorlijk.
Als moderne ouder met zorgen blijf je natuurlijk niet lang tobben, maar ga je al snel googelen. En dan wordt je in een mum duidelijk: je kind heeft esm, oftewel ‘ernstige spraak- en taalmoeilijkheden’. Althans... wacht, hier staat een andere mogelijkheid: sli (uitgesproken als ‘es-el-ai’), in het Nederlands: specifieke taalstoornis. Dát is het, sli - de symptomen kloppen precies! Of heeft de kleine misschien last van dysfatische ontwikkeling? (Of heet het ontwikkelingsdysfasie?) Want die beschrijving klinkt eigenlijk ook heel vertrouwd. En wat bij nader inzien ook nog zou kunnen: een primaire taalontwikkelingsstoornis.
Tja. Vier mogelijkheden. Wat is er nu echt aan de hand?
| |
■ Nationale afkorting
Het juiste antwoord luidt in de meeste gevallen: het klopt allemaal. Want deze vier aandoeningen hebben drie dingen gemeen: ze komen veel voor, weinig mensen hebben ervan gehoord, én ze zijn zo goed als identiek.
De statistieken zijn het zoals gewoonlijk met elkaar oneens, maar 7 procent lijkt een redelijke inschatting van het aantal kinderen met, eh... laten we het houden op esm. Dat is de - strikt nationale - afkorting die in het onderwijs wordt gehanteerd, als indicatie voor het zogeheten ‘cluster-2-onderwijs’, speciaal onderwijs voor kinderen met een ernstig communicatief probleem: niet alleen esm, maar ook bijvoorbeeld doofheid. (De andere termen komen uit de wetenschap: dysfatische ontwikkeling uit de medische hoek, specifieke of primaire taalstoornis uit de taalkunde.)
| |
| |
Een op de veertien kinderen - dat is niet gering. Hoe onbekend het probleem desondanks is, merkte de Britse onderzoekster Dorothy Bishop. Een tijdlang vroeg ze bij elk taxiritje aan de chauffeur of hij wist wat autisme was. Ja natuurlijk: in jezelf gekeerd, niet flexibel, de film Rain Man. Dyslexie? O ja hoor: moeilijk lezen, beroerd spellen. Sli, ‘specific language impairment’? Nee. Nooit van gehoord. Opmerkelijk voor een aandoening die minstens evenveel voorkomt als dyslexie, en waarschijnlijk meer, en aanzienlijk meer dan autisme.
| |
■ BN'er
Hoe komt het dat esm zo'n goed bewaard geheim is? Toen onlangs in Amersfoort een nieuwe school voor cluster-2-onderwijs werd geopend, deed taalkundige Rob Zwitserlood, onderzoeker en voormalig behandelaar, een poging om dit raadsel te verklaren. ‘Autisme vinden mensen gewoon interessanter dan andere stoornissen. Ook komen autisten en dyslectici vaker in de media dan die moeizaam pratende mensen met esm. Wat enorm zou helpen, is als een BN'er op tv zou vertellen over de esm van zijn of haar kind.’
Ook de verdeling in vakgebieden verklaart voor een deel waarom esm in de schaduw staat van andere stoornissen, meent Zwitserlood. ‘Autisme valt onder artsen en psychiaters, dyslexie onder psychologen. Dat zijn disciplines met aanzien en een academische onderzoekstraditie. Esm is het domein van logopedisten, een beroepsgroep met minder prestige, die van oudsher minder research doet.’ Dat laatste is overigens wel aan het veranderen: hbo's, universiteiten en instellingen als Auris en Kentalis (die cluster-2-onderwijs geven en zorg verlenen) werken steeds nauwer samen in het esm-onderzoek. Zwitserlood zelf is werkzaam bij Auris én onderzoeker aan de Universiteit Utrecht, terwijl aan de Hogeschool Utrecht een lector logopedie de brug tussen theorie en praktijk probeert te slaan. Het onderzoek wil de behandelingsmethodes verbeteren, maar ook een antwoord vinden op de basale vraag: wat is esm eigenlijk?
| |
Tweetalige kinderen
Nogal wat allochtone kinderen beginnen hun schoolcarrière met een achterstand in het Nederlands. De meesten van hen hebben geen esm, maar sommigen ook wel. Hoe kom je daarachter?
Annette Scheper: ‘Als kinderen niet zo goed Nederlands kunnen, maar wel Turks of Chinees of wat hun ouders ook spreken, dan kunnen ze geen esm hebben. Als je deze stoornis hebt, heb je hem in al je talen. Bovendien lopen tweetalige kinderen op jonge leeftijd altijd een beetje achter in beide talen. Ze moeten een dubbel lexicon en twee grammatica's leren. Maar die achterstand halen ze weer in, en uiteindelijk zijn ze beter af, met de rijkdom van twee talen.’
Als een tweetalig kind wél esm heeft, wat moeten de ouders dan doen, afgezien van hulp zoeken? Brigitte Vugs: ‘Ze hebben nogal eens de neiging om Nederlands te gaan spreken met hun kind. In het algemeen is het beter dat ouders hun moedertaal blijven spreken met de kinderen, zeker als hun Nederlands niet geweldig is. Bovendien is het voor kinderen ook belangrijk om een taal in zijn context te leren. Als hun ouders boos zijn of hun teen stoten, dan uiten ze hun emoties hoe dan ook in hun moedertaal. Dat hoort allemaal bij elkaar. Soms willen kinderen thuis Nederlandse woordjes oefenen die ze bij ons op de groep hebben geleerd. Dat is heel goed, maar dan moet je dat wel duidelijk en heel consequent scheiden. Dus: als we uit school komen, gaan we even Nederlands spreken, en de rest van de dag dan weer onze eigen taal.’
| |
■ Taalorgaan
Esm is een beschadiging van ‘het taalorgaan’. Althans, dat was tot voor kort een breed aanvaarde gedachte. Vandaar ook de naam specifieke taalstoornis: alles is in orde, alleen dat ene specifieke onderdeel niet. De definitie was dan ook een negatieve: een kind met een slechte taalontwikkeling kreeg pas deze diagnose als een aantal oorzaken waren uitgesloten. Doen zijn oren het? Is zijn intelligentie normaal? Praten zijn ouders tegen hem? Zo ja, dan moet het wel aan zijn ‘taalorgaan’ liggen. Maar steeds minder wetenschappers geloven dat er in onze schedel zo'n orgaantje op ontdekking ligt te wachten. En dus groeit het vermoeden dat er bij esm-kinderen andere dingen aan de hand zijn.
‘Het is sowieso een stoornis waarbij de symptomen per persoon heel erg uiteenlopen’, zegt Brigitte Vugs, neuropsycholoog en onderzoeker bij de Eindhovense vestiging van Kentalis. ‘Al die kinderen hebben hun eigen sterke en zwakke punten. Ik verwacht dat uiteindelijk zal blijken dat esm uit twee, drie of vier verschillende types bestaat, met elk zijn eigen kenmerken. Zo heb je aan de ene kant esm-kinderen die taal moeizaam begrijpen. Die kunnen een vrij lage intelligentie hebben, waardoor ze abstractie moeilijk vinden. Andere kinderen hebben juist vooral moeite met zelf taal produceren, met praten dus, en in een aantal gevallen later ook met leren lezen en schrijven. Dat kan ook weer verschillende oorzaken hebben. De een heeft een probleem met het werkgeheugen: hij slaat de woorden die hij hoort niet goed op, waardoor hij ze ook niet goed kan reproduceren. Als je gewerkt opslaat als “werkt”, zul je de juiste vorm ook niet goed kunnen zéggen. Bij de ander is het meer een kwestie van gebrekkig vermogen tot aandacht. Voor een goede taalbeheersing heb je allerlei deelvaardigheden nodig, en bij elk daarvan kan iets misgaan.’
‘Als een kind met een dijk van een taalstoornis pas met elf jaar behandeling krijgt, dan zijn de vooruitzichten toch wel erg somber.’
| |
■ In een hoekje
Voor kinderen die moeilijk praten, zijn de vooruitzichten beter dan voor degenen die moeite hebben met het begrijpen van taal. De googelende ouder van hierboven, wiens kind moeizaam sprak, mag zich troosten met die gedachte. Maar in beide gevallen moet hij op zoek naar behandeling voor zijn peuter: niet alleen logopedie, maar ook een gespecialiseerde behandeling bij een instelling als Auris of Kentalis. En liefst snel.
‘Als een kind met een dijk van een taalstoornis pas met elf jaar behandeling krijgt, dan zijn de vooruitzichten toch wel erg somber’, zegt Vugs. ‘Hier geldt echt: hoe eerder, hoe beter. De basiselementen van je moedertaal, zoals de klanken en de hoofdlijnen van de grammatica, moet je nu eenmaal jong leren.’
| |
| |
Vervelend genoeg herkennen hulpverleners de taalproblemen van kinderen soms pas laat, vaak tot frustratie van de ouders. Kinderen die moeilijk praten, gedragen zich vaak afwijkend: zitten stilletjes in een hoekje of zijn juist driftig. Dat daar een taalprobleem aan ten grondslag ligt, is niet vanzelfsprekend. Per slot van rekening kan zulk gedrag ook heel andere oorzaken hebben.
Zelfs als een kind met esm wél op jonge leeftijd behandeld wordt, zal dat de stoornis niet helemaal wegnemen, zegt Vugs' collega Annette Scheper. Als klinisch linguïst en onderzoeker houdt zij zich bij Kentalis onder meer bezig met diagnostiek. ‘Esm is geen tijdelijk probleem, maar een blijvende neurologische stoornis. Je ziet wel dat kinderen vooruitgaan, gelukkig. Hoevéél, dat hangt mede af van hun intelligentie. Als bijvoorbeeld hun ruimtelijk inzicht beter is dan hun spreken, mag je verwachten dat ze zich verbaal ook nog kunnen ontwikkelen. Alleen al door de aandacht die ze hier krijgen, gaan kinderen zich veiliger voelen. Dan worden ze spraakzamer, omdat ze praten weer leuk gaan vinden en fouten durven te maken. Ze hebben vaak veel negatieve reacties op hun praten gehad, en daar hebben ze emotioneel last van.’
| |
‘Ik heb gerecepteerd wie ik ben’
David (19) heeft esm. Vanaf de kleuterleeftijd heeft hij speciaal onderwijs gevolgd. Bij de mbo-opleiding die hij nu doet, krijgt hij speciale esm-begeleiding. David komt aan het woord in ESM: een onzichtbare handicap, een voorlichtingsprogramma voor basis- en middelbare scholen. De citaten hieronder zijn enigszins ‘opgepoetst’: de meeste herhalingen en twijfelwoordjes als eh en ja zijn geschrapt, zoals gebruikelijk bij de schriftelijke weergave van gesproken taal. Vergeleken met gewone sprekers gebruikt David zulke woordjes en herhalingen wel een stuk vaker.
‘Ik heb gerecepteerd wie ik ben. Vroeger niet, maar nu wel. Het kan zijn dat ik problemen kan krijgen qua taalprobleem natuurlijk. Want bepaalde post als ik lees, snap ik het niet. Ga ik naar mijn moeder toe of naar mijn vriendin toe of naar een vriend toe, van hoe gaat het eigenlijk? En heb ik toch iemand, een backup, van wil je dat uitleggen? En als iemand tegen mij gaat vertellen van, in een andere zin natuurlijk en wat makkelijker, dan heb ik het wat makkelijker qua financiële en geen noodsituatie of zo. Dus zeg maar... kan het niet uitl...’
(Interviewer:) Dus bepaalde post, zeg jij, is soms moeilijk te begrijpen?
‘Ja, ja. In bepaalde zinnen kan het soms heel dubbel zijn. Dan kan ik in een... kan die zin zo begrijpen en ik kan het ook anders begrijpen en dat weet ik soms niet. Dus daarom vraag ik ook wie eromheen is. Vraag ik het na. Ja. Maar een taalprobleem blijf je altijd houden.’
Auris
‘Vroeger was ik geen lieverdje en had ik... ik werd heel snel boos, omdat de mensen niet begrijpen. En toen ben ik naar Alfonso Corti School gegaan, plus agressie erbij. Nieuwe leerlingen, dat vond ik helemaal niet leuk. Docenten vind ik ook niet leuk. En dan communiceer je ook wat moeilijker en ben je wat stiller of snel boos. Omdat de mensen niet kunnen begrijpen, enzovoort. Ja, en ben ik naar soort opvangkliniek van opkomen voor jezelf, dat je minder snel boos worden en de andere kant in het licht zetten van hoe kan je dan mee omgaan. Ja, twee jaar op gezeten en zo is het geworden.’
En nu op het roc. En wat is jouw idee? Wat zou je graag willen worden?
‘Ik wou eerst Media en Vormgeving doen. Dat houdt in qua advertenties en kranten en producten qua fotografie is gemaakt. Maar daar ben ik afgewezen doordat ik heel slecht ben met Engels. Dat was mijn slechtste vak in principe. Ook bij De Taalkring en Alfonso Corti School. En daarom ben ik ook afgewezen en toen had ik maar gedacht: weet je wat, ik doe wel andere opleiding... elektricien. Dus ben ik maar aan begonnen.’
| |
■ Plaatjes en gebaren
De behandelaars proberen de kinderen niet alleen zo goed mogelijk te leren spreken, maar zoeken ook naar andere manieren van communiceren. Vugs: ‘Als kinderen normaal begaafd zijn, hebben ze donders goed in de gaten dat het hun niet lukt duidelijk te maken wat ze in hun hoofd hebben. Wij gebruiken dan plaatjes en gebaren om de communicatie op gang te krijgen. Zo merken ze dat dat handiger is dan uit frustratie hun vriendjes met een autootje de hersens inslaan - bij wijze van spreken, uiteraard. Want dáármee krijgen ze sociaal gezien juist niet wat ze willen, namelijk contact. Aan de ouders vragen we om de kinderen dingen mee te geven waarmee ze kunnen laten zien wat ze gedaan hebben en waar ze over willen vertellen. Hebben ze een McDonald's-doosje bij zich? Dan snappen wij wel dat ze daar zijn geweest en hebben we een aanknopingspunt. Zo kunnen we taal uitlokken én hen beter verstaan.’
| |
■ Hobbel
Hoe lastig is zo'n taalstoornis in het volwassen leven? ‘Kinderen met esm ontwikkelen vooral hun andere, niettalige vaardigheden’, zegt Scheper. ‘Daar kunnen ze dan later werk in vinden dat niet heel erg verbaal van aard is. Al moet ik ook zeggen dat de samenleving zó op taal gericht is dat je er toch altijd hinder van blijft ondervinden als je op dat punt trager bent.’
Vugs heeft het pas nog gemerkt: ‘Ik zag van de week een meisje met forse esm. Die zou eerst vmbo-kader doen, maar ze lijkt nu toch vmbo-t te redden. Alleen nu ze een vervolgopleiding wil gaan doen, ziet ze enorm op tegen het intakegesprek. Gesprekken waar ze zich goed op kan voorbereiden zijn wel oké,
| |
| |
zegt ze, maar in intake- en sollicitatiegesprekken, waar ze haar met onverwachte vragen kunnen overvallen, weet ze dat ze niet goed uit de verf komt. Dus al is haar taalstoornis beheersbaar geworden, zodra ze een nieuwe levensfase in gaat, levert die toch weer een hobbel op die ze niet gemakkelijk alleen neemt.’
| |
■ Verhullen
Ook de beroepskeuze van esm'ers verklaart dus mede waarom hun probleem maatschappelijk zo onzichtbaar is: ze werken zelden op plekken waar ze veel met klanten of collega's moeten praten. Zelden worden ze receptionist, verpleegkundige, helpdesk- of communicatiemedewerker. De rest van de bevolking komt hen daardoor letterlijk weinig tegen - en dat geldt misschien nog wel sterker voor talige types als de meeste lezers van dit blad.
En wanneer ze toch onder de mensen komen, weten ze hun taalprobleem vaak te verhullen. Scheper: ‘Ik denk dat ze zich vrij afhankelijk opstellen in beurtgedrag. Dat wil zeggen: in een gesprek nemen ze niet zo vaak het woord en ze staan het snel weer af. Daardoor valt het niet zo op. En vaak zullen ze vooral hun partner laten praten.’ Anders gezegd: die atypische man of vrouw die het verhaal van zijn partner niet onderbreekt, maar wel bevestigend knikt - die zou weleens esm kunnen hebben.
| |
Organisaties en boeken
FOSS is de Nederlandse organisatie van ouders met esm-kinderen (en slechthorende kinderen). Website: foss-info.nl. In Vlaanderen bedient Sprankel (sprankel.be) een bredere doelgroep: ouders van normaal begaafde kinderen met leermoeilijkheden.
In het boekje Ik ben niet perfect, nou en! van Riet Grauwels en Caroline Houmes (uitgeverij Van Tricht, 2010, 55 pagina's, €15,-) doen de ouders van zes kinderen met uiteenlopende vormen van esm hun verhaal. Verder bevat het boekje achtergrondinformatie en leestips. Voor professionals verschijnt binnenkort bij uitgeverij Acco Specifieke taalstoornissen, onder redactie van Ellen Burger, Marcia van de Wetering en Marjolijn van Weerdenburg (ca. 240 pagina's, €30,-).
|
|