Toen in... mei 1925
Hedendaagsch fetischisme
Redactie Onze Taal
In mei 1925 publiceerde Carry van Bruggen haar boek Hedendaagsch fetischisme. Van Bruggen (eigenlijk Caroline de Haan, de oudere zus van schrijver-dichter Jacob Israël de Haan) was op dat moment een bekend schrijver, die haar naam gevestigd had met romans als De verlatene, Heleen en Een coquette vrouw. Vanaf 1916 profileerde ze zich ook steeds meer als denker; in 1919 verscheen Prometheus, waarin ze haar ideeën over het individu versus het collectief formuleerde, en in 1925 dus Hedendaagsch fetischisme, waarin ze haar theorieën over taal en taalkunde ontvouwde. Die ideeën waren op dat moment ongehoord, in ieder geval binnen de Nederlandse taalkunde.
In 1925 was de heersende gedachte dat taal en volksaard nauw met elkaar verbonden zijn, dat taal het diepste wezen van een volk weergeeft. Die opvatting was heel bruikbaar in het toenmalige nationalisme, dat de landstaal inzette om land en volk te onderscheiden van andere landen en volken. Van Bruggen verzette zich tegen die ‘distinctiedrift’, noemde het verheerlijken van de landstaal ‘fetischisme’, en stelde er een uiterst rationele taalbeschouwing tegenover. Volgens haar is taal niets anders dan ‘groepen van tekens en klanken, die op zich zelf niets uitdrukken’, en is de ene taal ook per definitie niet beter of mooier dan de andere.
Van Bruggen had de tijdgeest tegen en maakte bovendien geen deel uit van de gevestigde wetenschappelijke orde - ze was autodidact - en dus werd haar boek, op een enkele bespreking na, doodgezwegen. De waardering kwam pas later (van onder anderen Menno ter Braak), en de belangstelling ervoor is sindsdien gebleven: het boek is herdrukt in 1948, 1980 en 2005, en is nu nog steeds verkrijgbaar.