■ Homo!
Kun je je ergeren aan slordig taalgebruik?
‘Als ik hoor wat voor kromme zinnen televisiepresentatoren soms in de mond nemen, dan denk ik: man, bereid je voor! Mensen als Tijl Beckand, Beau van Erven Dorens en Matthijs van Nieuwkerk vind ik echter uitstekende sprekers. Matthijs van Nieuwkerk stelt vragen waarin werelden doorresoneren. Iemand als Jan Smit kan alleen maar - zoals ik dat altijd noem - “rechtdoor-presenteren”. Die werkt lijstjes af.’
Heb je regels voor wat er thuis wel en niet gezegd mag worden?
‘Fuck you wil ik in dit huis niet horen. En bij Ajax wordt voortdurend “Joden, Joden” gezongen. Ook dat is streng verboden. Of het woord homo.’ Spijkerman zucht. ‘Dat zeggen die kinderen te pas en te onpas. “Maar pa,” zegt mijn zoon dan, “dat moet je niet zien als een scheldwoord”, waarop ik zeg: “Ik vind het nogal raar wanneer je mij homo noemt.”’
‘“Ja, maar dan doe je zo lullig”, antwoordt hij dan.’ Spijkermans ogen beginnen te twinkelen. ‘Zondag fiets ik hier weg, doet mijn zoon het raam open, brult-ie: “Homo!” Daar moet ik dan inwendig vreselijk om lachen. “Dat moet je niet doen”, zei ik toen ik thuiskwam. Waarop hij zegt: “Vriend, ik zág je lachen.”’
Zie je jezelf terug in je zoon?
‘Hij heeft de schoonheid van zijn moeder en mijn energie. Als hij hier is, ben ik er volledig voor hem: dan gaan we samen naar voetbaltraining en help ik hem met z'n huiswerk - al moet je daarmee uitkijken: leerkrachten moeten nooit hun eigen kinderen lesgeven, daarvoor zijn ze veel te ongeduldig. Ik voel me daarnaast betrokken bij zijn school: met Kerst gaf ik er nog twee gastlessen. Het verschil met vroeger is dat leerlingen nu zitten te kijken naar een meneer die ze kennen van televisie, maar voor de rest ben ik geen spat veranderd.’
‘Je blijft jong van geest door te doen wat je leuk vindt. Laatst was er een reünie van mijn oude hbs. Allemaal mensen van mijn leeftijd. Hun wereld was zó klein geworden. De een zei: “We zijn vorig jaar maar alvast gelijkvloers gaan wonen”, de ander: “We hadden laatst onze kleinzoon van twaalf te logeren. Dan ben je óp hoor.”’ Uitproestend: ‘Dat heb ik wekelijks!’
Spijkerman drinkt zijn koffie in één teug op. ‘Ik kom nog weleens oud-leerlingen tegen. “Hé Jek, ken je me nog?”, hoor ik dan naast me. Dan moet ik even kijken en weet ik: o ja, Zeist. “Je hebt gelijk gekregen”, zeggen ze dan.’ Lachend: ‘Als ik een handtekening onder een rapport van een leerling zette, zei ik er altijd bij: “Ooit zul je zeggen: bij hém heb ik in de klas gezeten.” Want ik wist: óf ik ga de politiek in, óf je ziet me op een andere manier terug op televisie.’