Het inburgeringsexamen
Wie in Nederland komt wonen, moet inburgeren, zo staat in de Wet inburgering (2007). Ingeburgerd betekent in de praktijk: je hebt voldoende kennis van onze samenleving om hier te wonen en te werken, je spreekt voldoende Nederlands (op niveau A2, dat is de zogenoemde ‘sociale redzaamheid’) en je weet wat je in bepaalde situaties moet doen, zoals inschrijven bij de gemeente na een verhuizing.
Een migrant verwerft het predicaat ‘ingeburgerd’ door het inburgeringsexamen met goed gevolg af te leggen. Overigens is een alternatief het Staatsexamen NT2, waarbij het puur om lezen, schrijven, luisteren en spreken van het Nederlands gaat. Het inburgeringsexamen bestaat, vereenvoudigd voorgesteld, uit vier onderdelen die meer omvatten dan alleen de Nederlandse taal: ‘Kennis van de Nederlandse samenleving’ (KNS), ‘Toets gesproken Nederlands’ (TGN), ‘Elektronisch praktijkexamen’ (EPE) en ‘Portfolio’.
De eerste drie onderdelen worden centraal geëxamineerd in zes plaatsen in Nederland. Deze examens worden via de computer en de telefoon afgenomen. Het type vragen en opdrachten is heel divers. Een vraag bij de toets ‘Kennis van de Nederlandse samenleving’ kan bijvoorbeeld gaan over mobiel bellen tijdens het autorijden. Bij de ‘Toets gesproken Nederlands’ gaat het vooral om zinnen nazeggen, bijvoorbeeld ‘Spruitjes vind ik niet lekker’, ‘De eerste klap is een daalder waard’ en tegenstellingen geven, zoals ‘groeien’ tegenover ‘krimpen’, ‘speciaal’ tegenover ‘gewoon’. Bij het ‘Elektronisch praktijkexamen’ moet de kandidaat vragen beantwoorden over situaties als ‘aangifte doen van een geboorte’ of ‘lid worden van de bibliotheek’.
Het praktijkexamen over het ‘Portfolio’ is merendeels een mondeling examen dat door een examinator en een toezichthouder wordt afgenomen. De kandidaat krijgt vragen over allerlei praktijksituaties die hij of zij in werkelijkheid heeft geoefend, bijvoorbeeld een telefoonaansluiting regelen. In de naaste toekomst verdwijnt het praktijkexamen - tot verdriet van sommige docenten.