Vertaald
Spookasem
Riet de Jong-Goossens
Op 25 februari wordt weer de prestigieuze Martinus Nijhoff Prijs uitgereikt, voor de beste vertaler. Dat gebeurt tijdens de door het Prins Bernhard Cultuurfonds georganiseerde manifestatie ‘Nederland vertaalt’. Voor Onze Taal is dit het startschot voor een serie van vijf columns over vertalen, om de maand geschreven door een eerdere winnaar van de Nijhoff Prijs.
Het blijft een hachelijke zaak. Vertalen uit het Afrikaans. Het lijkt zo simpel, maar je tuint er voortdurend in. Tenminste, in het begin.
Het scheepsvolk dat in 1652 samen met Jan van Riebeeck voet aan wal zette aan de Kaap, sprak niet wat je in die tijd Algemeen Beschaafd Nederlands zou kunnen noemen. Het waren zeelieden en boeren uit verschillende streken van Nederland die de opdracht hadden een verversingspost te stichten. Er moesten groenten geteeld worden om de zeereizigers te behoeden voor beriberi. Dus begonnen ze een akkertje op de plek waar nu het prachtige park De Tuine ligt, hartje Kaapstad. Waar nu de Kapenaren zich ontspannen, de bergies (zwervers) op een bankje een stickie roken en kinderen over het gras hollen, daar stonden eens de bonen, de uien en de kool. En er liggen ook de wortels van het Afrikaans.
Al die Hollanders brachten hun eigen dialect en hun eigen accent mee. Als ik in Zuid-Afrika ben, hoor ik flarden van mijn Zeeuws-Vlaamse taaltje, hoor ik de on-Nederlandse uitspraak van de klinkers, herken ik woorden uit mijn jeugd, waardoor de taal toch vertrouwd blijft. Maar pas op!
Het lijkt wel alsof die nieuwkomers en hun nakomelingen besloten hadden alle struikelblokken van hun moedertaal uit de weg te ruimen. Alles werd eenvoudiger. Weg met verbuigingen en vervoegingen, weg met grammaticale tijden. Al die zaken waarmee een mens zich subtiel kan uitdrukken werden in de loop der tijden gewoon gewist, gedeletet. Als vanzelf kwam er een eind aan de verleden tijd. De mens leefde in het hier en nu, er moest hard gewerkt worden, veel tijd en gelegenheid om te lezen was er niet. Naast de Bijbel waren er bijna geen boeken.
Maar er kwamen andere mogelijkheden, bijwoorden, eigen varianten van Nederlandse uitdrukkingen, invloeden uit andere talen, uit het Engels, maar ook uit het Oosten, en zoals bij alle talen staat dit proces niet stil. Het Afrikaans drijft steeds verder weg van het Nederlands. En daardoor wordt het onderlinge contact gecompliceerder. Maar ook boei- ender. Berucht zijn de ‘valse vrienden’. Wat denk je als Nederlander als je te horen krijgt dat iemand ‘selfbewus’ is? Typisch Nederlandse eigenschap? Wij weten het wel? Zeker van onszelf? Maar nee, dat selfbewus is een vertaald Engels leenwoord en betekent door de bank genomen: ‘verlegen’. Waardoor je als vertaler een totaal verkeerde karakteristiek van iemand kunt geven. En al eens gehoord van 'n bakkie wat luier? Nee, dat staat niet voor een pick-uptruck met een menselijke eigenschap, maar een met een stationair draaiende motor.
Over het algemeen vinden Nederlanders het Afrikaans een heel mooie, lyrische taal. Niet voor niets is Elisabeth Eybers in ons land zo'n geliefde dichter. Maar ook de gewone spreek- en schrijftaal heeft in onze ogen en oren veel poëtische elementen. Hoe komt dat? Het lijkt alsof het Afrikaans rijk is aan stijlfiguren. Die ontstaan door een afwijking van vorm of inhoud. En dat is precies wat het Afrikaans in teksten en taalgebruik doet. Als u leest: die eenselwige landskap, denkt u dan ook: wat een schitterende metafoor? Ik deed dat wel. Sprakeloos van bewondering. Maar gelukkig was daar het woordenboek. Eenselwig betekent gewoon: ‘saai’.
Hoorde ik niet een PVV'er roepen dat Afrikaans Nederlands is? Nou, vergeet het maar. Afrikaans is een zelfstandige, krachtige, onafhankelijke taal, maar tegelijkertijd geheimzinnig en zoet als een ‘spookasem’!