| |
| |
| |
Illustratie: Frank Dam
| |
De sleutel tot de grote wereld
Standaardtaal leren als weg naar verheffing
Geert van Istendael
Taal leren móét, daarover was iedereen het op het congres natuurlijk wel eens. Maar wélke taal moet je in Nederland en Vlaanderen dan leren? Verkavelingsvlaams? Poldernederlands? Hollands? Brabants? Nee, vindt de Vlaamse schrijver Geert van Istendael, dat moet de gemeenschappelijke taal zijn van alle Nederlanders en Vlamingen: het Standaardnederlands. Een vurig pleidooi.
Leer! Dan ken je wat. Werk! Dan ben je wat. Spaar! Dan heb je wat. Zo klinkt het volledige, oude Nederlandse adagium dat ik jaren geleden eens mocht horen uit de mond van een Hollandse aristocraat. Het geheel én de drie onderdelen afzonderlijk blijven onverminderd gelden. Ik zou er zelfs aan toevoegen: ze gelden meer dan ooit, alle drie. Maar het gaat hier over taal, dus wil ik het hebben over het leren. En het gevolg ervan: het kennen.
Wie wil nadenken over het Nederlands op school, dient vooraf een pijnlijke vraag te stellen. Wil ik eigenlijk nog wel Nederlands op school? En gesteld dat ík het wil - allicht wil ik het, ik verdien mijn brood met Nederlands - willen de leerlingen het nog wel? Wil het schoolhoofd het nog wel? Wil de minister van Onderwijs het nog wel? Wordt het niet hoog tijd dat we al die vervelende petieterige taaltjes afschaffen, dat we gewoon de realiteit van globalisering en mondialisering onder ogen zien, dat we allemaal lekker overschakelen op die ene wereldtaal, die o zo toegankelijke, o zo simpele lingua franca, het Engels? Kom, laten we het doen, nu, we zullen een niet te onderschatten voorsprong krijgen op andere taalgebieden die zich blijven vastklampen aan een relict uit het verleden, aan die onnozele moedertaal.
| |
■ Achtergrondruis
Die vraag naar het Nederlands op school is allesbehalve hypothetisch. In alle ernst, op deskundige toon, stellen deskundige lieden die zichzelf heel erg au sérieux nemen die vraag. Ze hebben het dan hoofdzakelijk over universiteiten en hogescholen, maar vandaag de dag ook steeds vaker over middelbare scholen. Als we sommige ministers van Onderwijs of sommige rectoren mogen
| |
| |
geloven, niet alleen in Nederland, ook in Vlaanderen, hadden we beter gisteren al het Nederlands als onderwijstaal afgeschaft of toch gereduceerd tot een soort achtergrondruis in de opleiding. Bij ons maken zelfs Vlaamse nationalisten zich sterk voor het Engels. Tevens worden, vooral dan in kringen van zakenlieden in Nederland en Vlaanderen - bij ons zijn dat, alweer, vaak heel Vlaamsgezinde zakenlieden - argumenten vernomen om ook op middelbare scholen het Engels als voertaal te gebruiken, te beginnen bij de gymnasia in Nederland, bij ons het a.s.o. (algemeen secundair onderwijs). Het gaat dan toch vooral over instellingen die gefrequenteerd worden door jongelui van betere stand. Ik maak me geen illusies: de vis rot aan de kop.
Bij Onze Taal twijfelt niemand eraan dat Nederlands de taal is die wordt gesproken van mijn geliefde Brussel tot boven Groningen. En hopelijk bestaat er ook geen verschil van mening over dat er maar één Nederlands is. Het Nederlands is een unicum waar wij zuinig op moeten zijn.
Je zou de mensen de kost moeten geven die vinden dat er twee soorten Nederlands bestaan, een Vlaamse - waartegen ik formeel protest aanteken, mijn achtergrond is Zuid-Brabants en Limburgs - en een... ja, wat zou die andere soort dan wel zijn? Hollands misschien? Kom dat eens uitleggen in het Nederlandse Noord-Brabant. Pek en veren zullen uw deel zijn. Een Nederlandse taal dan maar, beperkt tot Nederland? Dat zou dan betekenen dat Vlaams geen Nederlands is.
Standaardtalen groeien niet aan de bomen.
Standaardtalen worden gemaakt. Gesnoeid.
Bemest. Geleid. Opgedrongen.
| |
■ Ondertiteling
Stel, je aanvaardt vandaag de tweespalt Nederlands-Vlaams. Over twintig jaar, en geloof me, langer zal het echt niet duren, over twintig jaar zullen bevlogen Vlaamse jongeren die de Parnassus van de Schone Letteren willen bestormen en die, om hun stijl aan te scherpen, het werk willen lezen van Jeroen Brouwers of Nescio, dure avondlessen moeten volgen om toegang te hebben tot de taal van die boeken.
Iets langer dan twintig jaar geleden keek een kwart van de Vlamingen iedere avond naar de Nederlandse tv. Het was een gebeuren dat de sociale klassen oversteeg. Arbeider en advocaat, hoogleraar en putjesschepper, één op de vier keek. Zonder ondertitels, zonder probleem. En wat zie ik vandaag als ik naar Baantjer kijk? De Cock met seeooseekaa komt binnen in zijn Amsterdamse stamkroeg en zegt: ‘Goeiedag’. Tegelijkertijd lees ik ter hoogte van zijn broeksriem: ‘Goeiedag’. Zo diep zijn wij gezonken.
Het Nederlands - als geheel - is de resultante van myriaden gesprekken, toespraken, kreten, twitters, gebruiksaanwijzingen, sonnetten, krantenstukken, boodschappenlijstjes en ga zo maar door. Van hele en halve dialecten. Van de tale Kanaäns tot de taal van het missaal. Van Berbers Rotterdams tot Turks Gents.
Aangezien het Nederlands een anarchistisch zootje is, dat alle kanten tegelijk op spettert, heb je een vorm of een regel of een norm nodig om de boel wat bij elkaar te houden. Ik weet het, er zijn genoeg taalkundigen die stellen dat de afwijking van de norm even legitiem is als de norm zelf. Laat het taalgebeuren gebeuren, zeggen ze, er komt wel vanzelf een regel uit tevoorschijn. Zij dwalen. Indien iedereen door het rode stoplicht rijdt, dan bestaat het rode stoplicht niet meer. Een stoplicht groeit niet vanzelf. En stoplichten zijn levensnoodzakelijk, ik hoop dat we het daar tenminste over eens zijn. Zij verwarren feit met norm.
| |
■ Taalregels
Maar de natuurlijke taalevolutie, die kun je toch niet tegenhouden, werpen die taalkundigen op. Ten eerste: wat is natuurlijk? Niets is natuurlijk in taalevolutie. Taalevolutie wordt gestuurd door commerciële belangen, door taalimperialisme, door machtsverhoudingen, door sociale dwang. Door nog veel meer. Ten tweede: niet tegenhouden? O nee? Dat lijkt me nu werkelijk een ultraneoliberaal standpunt. Milton Friedman toegepast op taal. Laat de vrije markt maar los. Zelfs de oude meneer Greenspan gelooft dat niet meer, en hij was toch de hogepriester die het dogma van de vrije markt behoedde. Wie het in 2008 niet had begrepen, die zou het toch in 2011 moeten snappen, al ben ik daar niet zo zeker van. De roemruchte evolutie van de vrije markt heeft banken, beurzen en bedrijven naar de rand van de afgrond gedreven en over de rand heen. In taal zal het niet anders zijn, het is maar wat je eraan wilt doen. Want je kunt zeer zeker taalregels opleggen. Standaardtalen groeien niet aan de bomen. Standaardtalen worden gemaakt. Gesnoeid. Bemest. Geleid. Opgedrongen. Onder meer dáárvoor hebben we scholen. Onderwijs. Een goede school stampt regels in koppen van kinderen. Niet alleen taalregels trouwens. Tafels van vermenigvuldiging. Metriek stelsel. Geschiedenis. Aardrijkskunde.
De leraar handhaaft de norm. Het klinkt weinig sympathiek, de leraar als politieagent, maar we weten allemaal dat de verkeerspolitie nodig is. Heel erg nodig.
| |
■ Genot
Wat is het nut van de norm? Het nut van de norm is veelvoudig. Ten eerste: de norm tilt je uit boven je straat, je dorp, je provincie en, wat onze taal betreft, zelfs boven je land. Met andere woorden: de norm emancipeert je.
Ten tweede, alleen wie de norm kent, kan er plezier aan beleven. Misschien hebben mijn woorden tot nu toe streng en ouderwets geklonken, maar mij gaat het boven en onder, achter en voor, over plezier. Genot. Taalgenot. Wie geen wijn kent, geniet niet van wijn. Dat geldt ook voor taal. De Zwitserse schrijver Max Frisch zei altijd dat hij zo dankbaar was voor ‘die Spannung zwischen Mundart und Schriftsprache’, de spanning tussen dialect en taalnorm, standaardtaal. Natuurlijk kun je aan je dialect immens plezier beleven. Vertel het mij, ik heb cabaret gemaakt in het platste Brussels dat je je kunt voorstellen. Maar, het lijkt misschien minder evident, natuurlijk kun je ook aan goed Nederlands immens plezier beleven. Als je de twee samenneemt, krijg je niet de optelling van twee keer plezier, maar de vermenigvuldiging. Welke onvermoede nuances kun je niet aanbrengen door van het ene naar het andere te stappen, door te variëren, door te citeren. Hoe, denkt u, zou een van de grootste meesterwerken uit onze naoorlogse literatuur, Het verdriet van België, mogelijk zijn geweest zonder die permanente spanning?
Thuis spreken schoolkinderen van alles, en dat van alles is niet altijd een vorm van Nederlands. De standaardtaal, dus de norm, moeten ze veroveren op school. Ik zeg wel: veroveren. Zonder inspanning zal het niet gaan. Het is als
| |
| |
met een ingewikkelde danspas. Pas na volgehouden, vaak herhaalde inspanningen slaag je erin die uit te voeren. Maar wat een triomf als het dan lukt. En lukt. En lukt. Als je meesterschap verworven hebt.
Geert van Istendael: ‘Bréngen die stof, tegen heug en meug.’
Foto: Iris Vetter
| |
■ Kansarme kinderen
Er is nog een derde nut van de norm, van de standaardtaal. De leerkrachten moeten de leerlingen de standaardtaal in de koppen stampen uit sociale overwegingen.
Het is de logica zelf. Leerlingen die van huis uit weinig bagage meekrijgen, moeten bagage meekrijgen van de school. Zo niet, dan staan ze met lege handen. Ik krijg weleens te horen dat dat standpunt - wel, ik zal het gematigd uitdrukken - niet democratisch zou zijn. Het tegendeel is waar. Als de school de regels aanleert, profiteren vooral de kansarme kinderen daarvan. Zij krijgen die regels alleen op school te horen. Niet thuis. Als de school de norm niet aanleert aan iedereen, krijgen alleen de kinderen van betere stand de juiste regels mee. En die regels zijn van het grootste belang in het latere leven. Indien de school de regels niét aanleert, kerkert ze kansarme kinderen in de kelders van de kansarmoede. Dat is geen elitair, dat is geen hooghartig, dat is geen hopeloos ouderwets standpunt. Dat is een door en door hedendaags, democratisch en emancipatorisch standpunt.
In de Brusselse lagere scholen werken slechtbetaalde onderwijzers zich uit de naad om kinderen volgens alle regels van de kunst fatsoenlijk Nederlands aan te leren. Geen Verkavelingsvlaams, geen praat van ‘as che't ferstadiestal goe chenoeg’. Nee, nee. Fatsoenlijk Nederlands volgens de regels van de kunst. En vaak lukt het níét, dat is waar. Maar die mensen weten beter dan u of ik dat de school de enige plek is waar de kinderen die aan hen zijn toevertrouwd Nederlands te horen krijgen. Dat de school, met andere woorden, hun enige kans is. Hun laatste kans.
| |
■ Volksverheffing
In de oude arbeidersbeweging hadden werklieden en vakbondsleiders het niet alleen over de achturendag - wat een mooi Belgisch woord is dat toch - en het ouderdomspensioen. Ze hadden het ook altijd over volksverheffing. Zij waren niet trots op hun armoede, evenmin schaamden ze zich ervoor, want ze kenden de oorzaken van de ellende. Ze wilden de cultuur die de bourgeoisie voor zichzelf hield. In de ‘Socialistenmars’ klonk het zo: ‘Al geesteslicht, al wetensmacht / Zij aan het zwoegend volk gegeven.’ En men aarzelde niet dat zwoegende volk deelachtig te maken aan elitaire kunst, elitaire cultuur, elitaire literatuur. De elite weet namelijk altijd overal wat goed is in deze wereld. Dat gaat van bankrekeningen via kleren en gastronomie tot kunst en literatuur. Hoe dat komt? De elite heeft het geld om al dat goede te betalen en de opleiding om zich op de hoogte te laten stellen van wat goed is.
Ziedaar de taak van de leraar Nederlands: het beste, het mooiste, het rijkste van de taal schenken aan leerlingen die dat zonder de leraar Nederlands nooit zouden bereiken. Ze zouden er zelfs geen weet van hebben. Dat is vandaag niét achterhaald.
| |
■ Nieuwe leefwerelden
Ik hoor vaak zeggen: ja maar die stof is veel te moeilijk, die kun je helemaal niet uitleggen, daar moet je niet aan beginnen, dat sluit niet aan bij de leefwereld van de leerlingen. Ik zeg: bréngen die stof, tegen heug en meug.
Stel even, je past dat principe overal toe: te mijden wat niet aansluit bij de leefwereld van de kleine. Dan worden kinderen nooit ofte nimmer zindelijk. Een potje sluit niet aan bij hun leefwereld van pampers. Weinig kinderen leren lezen. Gedrukte letters sluiten niet aan bij hun leefwereld van teddyberen en rammelaars. Lopen, waarom zouden ze? Met kruipen ga je toch ook vooruit.
Leren, dat is juist je leefwereld openscheuren, wegschoppen, achterlaten; leren, dat is juist nieuwe leefwerelden, die je zopas nog volslagen onbekend waren, binnentreden, beheersen, omarmen. Je moet vertrékken van de leefwereld van de leerlingen, dat zeker wel. De grote Nederlandse onderwijsvernieuwer Jan Ligthart had het telkens weer over vertrékken van de leefwereld, niet over aansluiten bij. Maar vertrekken betekent ook ‘weggaan’, ‘verlaten’, ‘andere
| |
| |
einders opzoeken’. Het niet-vertrouwde vertrouwd maken. Het weerbarstige vriendelijk. Het ontoegankelijke ontsluiten. En nogmaals, het is een kwestie van sociale gerechtigheid. Kinderen uit de hogere lagen van de maatschappij leren áltijd andere leefwerelden kennen. Ze worden daarop getraind. Ze leren de talen die nodig zijn voor hun carrière. Ze gaan naar andere landen. Ze komen in contact met andere elites. Het Nederlands op school moet in de allereerste plaats de leerlingen die om welke reden dan ook van huis uit minder kansen krijgen, de sleutel in handen geven tot de grote wereld. Ze hebben daar recht op.
| |
■ Marginaliteit
Vijftig jaar geleden werd in Latijns-Amerika de sociologische theorie van de marginaliteit geformuleerd. Die theorie ging zo: als je grote groepen mensen op alle mogelijke gebieden uitsluit van het maatschappelijke gebeuren, zeg maar in de marginaliteit vasthoudt, is dat niet alleen onrechtvaardig, het is op termijn gevaarlijk, want de rancune stapelt zich massaal op. De theorie van de marginaliteit heeft niets van haar kracht verloren, in een ander tijdvak, het onze, in andere landen, de onze. Onze maatschappij heeft twee centrale integratiemechanismen: school en werk. Leer! Dan ken je wat. Werk! Dan ben je wat. We slagen er niet in de marginalisering terug te dringen in het belang van iedereen. Dat is tragisch. Maar het is evenzeer een gevaar voor de sociale cohesie. We zien het voor onze ogen gebeuren.
Het is mijn overtuiging dat juist in de literatuur de sleutels te vinden zijn die passen op veel deuren die je doorgang verschaffen tot de grote wereld. Ik bedoel dan literatuur in de brede zin van het woord en nee, daar horen geen krantenstukken bij, geen interviews in Humo, geen commentaren in HP/De Tijd. De leerlingen hebben recht op het béste taalgebruik. Het beste taalgebruik vind je in literaire boeken, van Toon Tellegen tot Thomas Rosenboom, van Hafid Bouazza tot Dirk van Bastelaere, van Menno Wigman tot Annie M.G. Schmidt, van Anne Provoost tot Marga Minco. Tot Godfried Bomans voor mijn part. Of Piet Paaltjens. Hedendaags? Dat mag. Maar het hoeft niet. De enige voorwaarde is dat het boek steengoed is.
Ook leerlingen die op het eerste gezicht geen boodschap hebben aan Nederlands en al zeker niet aan fraai Nederlands, kun je, móét je taal bij- brengen met de juiste tekst, en dat is altijd een superieure tekst, wat niet betekent een hermetische tekst. En we kunnen alleen maar hopen dat leesplezier zal volgen en - maar laten we geen vermetele hoop koesteren - inzicht. Of ze iets met dat inzicht doen, dat is hun zaak.
Schrijvers leiden de kinderen naar de schatten waar die kinderen recht op hebben, naar de onvermoede schatten van de taal.
| |
■ Achter de horizon
De schitterende Nederlandse dichter Mustafa Stitou, een sieraad voor onze taal en literatuur, heeft me eens verteld dat het drama van veel gezinnen met een Marokkaanse achtergrond is dat alles wat achter de einder ligt, verborgen moet blijven. Stitou is wat men vandaag noemt een ervaringsdeskundige. Je móét juist achter de einder gaan kijken, voegde hij eraan toe. Het is duidelijk dat hij dat gedaan heeft, en met hem Hafid Bouazza en Naima El Bezaz en al die andere schrijvers van alle mogelijke horizonten die ik niet meer weg kan denken, weg wíl denken uit de Nederlandse literatuur. Zij lokken tot achter de horizon. Maar ook de kleuterschool, de lagere school, de middelbare school moet leerlingen, van welke afkomst ze ook zijn, tot achter de einder lokken.
Boekenmarkt tijdens de congrespauze.
Foto: Iris Vetter
Schrijvers zijn daar goed in, in dat lokken. Schrijvers lijken sterk op de rattenvanger van Hamelen. De kinderen lopen hun verhalen achterna. Er is één groot verschil. Schrijvers storten de kinderen niet in het verderf. Schrijvers leiden de kinderen naar de schatten waar die kinderen recht op hebben, naar de onvermoede schatten van de taal, de taal die hun adem moet worden, hun tastzin, hun stofwisseling. Maar boeken dien je naar kinderen te brengen. Dat moet de school doen. Dat kán, in veel gevallen, alleen de school doen.
Laat dus de leraar een gids zijn op die tocht naar andere horizonten. Een goedhartige gids, een gids vol begrip, zeker, maar evenzeer, als het nodig is, een strenge gids. Een strenge, wetende gids.
|
|