Horstlog
Het ontbrekende schaakstuk
Ieder jaar moet ik aan beginnende letterenstudenten uitleggen wat het structuralisme in de taalkunde inhoudt. Dat is niet eenvoudig. Ik weet niet hoe u het doet, maar ik begin dan met het schaakspel. Aan de hand van het schaken laat zich namelijk volgens mij het belangrijkste idee van het structuralisme goed verklaren.
Iedereen heeft weleens een schaakbord gezien, en iedereen kent ook wel min of meer de schaakstukken. En bijna iedereen kent ook de spelregels. Dus wat je met een loper of een pion kunt doen, hoe je stukken kunt slaan en wanneer je koning schaak staat. Meer is niet nodig.
Stel je nu voor dat je wilt gaan schaken. Het bord wordt klaargezet en de stukken worden opgesteld, elk op hun voorgeschreven plaats. Dan blijkt dat er een witte toren ontbreekt. Moeten we nu afzien van ons partijtje schaken?
Volstrekt niet. De oplossing ligt zelfs erg voor de hand, en ook de onnozelste student kan het recept bedenken: we nemen gewoon een knoop, een luciferdoosje of een kurk, en die moet dan maar even dienen als witte toren. Klaar is Kees.
Dit is een leerzame situatie. Ze leert ons dat allerlei eigenschappen van een witte toren helemaal niet belangrijk zijn. Vorm, kleur en materiaal zijn blijkbaar totaal onbelangrijk. Anderzijds is wél van belang: de beginpositie op het bord (in de hoek), datgene wat je ermee mag doen (verplaatsen over rechte banen) en niet te vergeten: de mogelijkheid om dit ‘schaakstuk’ te onderscheiden van alle andere. Hadden we enkel knopen, dan zou het bijna een damspel worden.
De conclusie moet zijn dat in het schaakspel de ‘materiële’ eigenschappen van de stukken irrelevant zijn, terwijl alles wat er wél toe doet, door de spelregels opgelegd wordt. En dat is, zou je kunnen zeggen, het basisidee van het structuralisme in de taalkunde. Neem nu de woorden. Bijna alle ‘eigenschappen’ van een woord zijn op zichzelf onbelangrijk, toevallig of willekeurig, maar de spelregels van de taal bepalen wat je ermee kunt doen. En vandaar de stelling van De Saussure (de grondlegger van het structuralisme) dat niet de onderdelen samen het geheel vormen, maar dat het geheel uitmaakt wat zijn onderdelen zijn.
Nou ja, genoeg daarover. Al jaren vraag ik mij af of die zo goed voorstelbare situatie van het ontbrekende schaakstuk zich ook echt soms voordoet. Gebeurt het weleens dat men in plaats van een ontbrekend stuk een ander dingetje gebruikt? Komt zoiets in de literatuur weleens voor?
Ja. Ik heb al twee voorbeelden. Het eerste komt uit Jenna Blum, Het familieportret (2010, blz. 24): ‘Dit spel, zo heeft Max haar verteld, is nog van zijn vader geweest, en dáárvoor van diens vader. Een van de originele zwarte pionnen is verdwenen en vervangen door een stompje houtskool, en Anna's koningin mist haar kroon.’
En kort daarna kwam ik een tweede voorbeeld tegen, in Detlev van Heest, Pleun (2010, blz. 74): ‘“We gaan schaken.” “Dat heb ik al zeker tien jaar niet meer gedaan. Ik neem wel zwart. Dan kan ik het daaraan wijten.” Een witte pion ontbrak. Daar nam hij een blauw vlakgommetje voor.’
Zouden er nog meer voorbeelden in de literatuur zijn? Ik kan er niks aan doen, maar met dit soort opgaven mag ik me nu eenmaal graag onledig houden. Ik hou me dan ook graag aanbevolen voor aanvullingen. Hoe meer details u voor mij hebt, hoe liever het mij is.
Joop van der Horst