■ Symbolen
Na deze incidentele kaarten werd het dialectonderzoek van en in Nederland en Vlaanderen grootscheeps aangepakt. Tussen 1925 en 1982 verschenen maar liefst zestien delen van de Reeks Nederlandse dialectatlassen. Elk deel had betrekking op een bepaald Nederlands taalgebied, bijvoorbeeld Zuid-Oost-Vlaanderen. Voor iedere plaats werd op de kaart in fonetisch schrift de vorm geschreven die de informant had opgegeven. Dergelijke kaarten geven weliswaar precies de vormvariatie aan, maar ze zijn zeer onoverzichtelijk omdat je niet in één oogopslag kunt zien waar een bepaalde vorm voorkomt.
Een cartografische vernieuwing vormde de Taalatlas van Noord- en Zuid-Nederland, waarvan tussen 1939 en 1972 negen afleveringen verschenen met 110 kaarten, voornamelijk woordkaarten. De kaarten van de Taalatlas bestrijken het hele Nederlandstalige gebied, waardoor de verbreiding van een verschijnsel direct duidelijk wordt. Belangrijker nog is dat op de kaarten niet langer woorden of klanken zijn geschreven, maar in plaats daarvan symbolen zijn gestempeld of gedrukt. Stel, de vraag is ‘Hoe noemt u in uw dialect een kies?’, dan wordt het antwoord kies bijvoorbeeld aangegeven met een cirkel, en tand - want ook die variant komt voor - met een driehoekje. Kleine taalverschillen worden samengenomen: of iemand nu tand met een korte of lange a uitspreekt, het blijft een driehoek.
Hoewel een symbolenkaart dwingt tot een zekere vereenvoudiging van de gegevens, zijn er altijd taalkundigen die toch proberen zo veel mogelijk gedetailleerde verschillen op de kaart weer te geven, bijvoorbeeld door bij elkaar behorende verschijnselen met subtiele kleurnuances en verwante symbolen van elkaar te onderscheiden. Zelfs zonder kleurnuances kan door een te gedetailleerde keuze van verschillende symbolen het voordeel van overzichtelijkheid van een symbolenkaart gemakkelijk tenietgedaan worden, zo blijkt uit de hieronder afgedrukte kaart uit de Morfologische atlas van de Nederlandse dialecten van het Meertens Instituut, waarop de werkwoordstam van de onbepaalde wijs, de verleden tijd en het voltooid deelwoord van het werkwoord varen in de verschillende Nederlandse dialecten is getekend. Het aantal variabelen is hier veel te groot voor een leesbaar kaartbeeld. Uit de kaart en legenda blijkt bijna alleen nog maar hoezeer deze werkwoordstijden van dialect tot dialect kunnen verschillen.