Horstlog
Het strottehoofd
De beroemde taalkundige Jac. van Ginneken heeft eens een artikel geschreven over de schoondochters in de taalgeschiedenis. Die schoondochters zijn namelijk erg belangrijk. Zelf ben ik van plan eens een serieus stuk te schrijven over de rol van de bromfiets in de taalgeschiedenis, want bromfietsen zijn volgens mij nog belangrijker dan schoondochters. Maar naast schoondochters en bromfietsen zijn in ieder geval ook de strottehoofden heel belangrijk. Volgens de Nederlandse Taalunie moeten we trouwens ‘strottenhoofd’ schrijven, zolang als het duurt. Maar hoe dan ook, die strottehoofden zijn belangrijk.
Het geval wil namelijk dat de mensheid nog niet zo heel lang een strottehoofd heeft dat beweeglijk genoeg is voor onze spraak. De geleerden houden het op hooguit circa 100.000 jaar. Vóór die tijd waren er ook strottehoofden, maar die waren grover van bouw, minder wendbaar, en daardoor niet in staat tot de flitsend snelle bewegingen die wij er tijdens ons spreken mee maken. Dat schijnt wel min of meer vast te staan.
De conclusie lijkt gewettigd dat onze taal hooguit 100.000 jaar bestaat. Maar dat kan niet kloppen. Menselijke taal is dermate complex dat ze onmogelijk in 100.000 jaar kan zijn ontstaan. Zo snel gaat de evolutie niet. Taal moet een veel langere geschiedenis hebben. Eerder iets in de trant van miljoenen jaren. De neanderthaler, de pekingmens, Lucy en hoe al die lui ook mogen heten, moeten dus taal gehad hebben. Een of andere soort taal. Hoe kregen ze dat voor elkaar, zonder het geschikte strottehoofd?
Dat weten we niet. Maar een redelijke gok is bijvoorbeeld dat ze gebaren maakten. Als dat zo zou zijn, dan zijn onze spraakklanken een betrekkelijk jonge uitbreiding van een op zichzelf veel ouder taalsysteem. De gebaren hebben dan een langere geschiedenis dan de klanken. In ieder geval zijn gebaren en bewegingen nog steeds een vaste begeleiding bij veel van ons spreken.
Lange tijd heeft de taalwetenschap niet willen nadenken over het ontstaan van taal. Met reden, want er is oeverloos veel over gespeculeerd. Het aardige is nu dat de vraag naar het ontstaan van taal, na honderd jaar taboe geweest te zijn, weer helemaal terug van weggeweest is. De ‘evolutionaire taalkunde’ is op dit moment zelfs een serieus thema in de wetenschap. Een thema overigens waar taalkundigen, opvallend genoeg, weinig aan kunnen bijdragen. Het zijn nu eerder archeologen en neurologen die de kwestie onderzoeken. De uitkomsten zijn niet direct spectaculair, maar het is al een mooi ding dat de vraag weer op tafel ligt, en dat er ook wel iets meer over te zeggen valt dan honderd jaar geleden. Bijvoorbeeld over het strottehoofd en zijn implicaties.
Sommige mensen denken dat de gebarentaal van doven een omweg is om onze gesproken woorden weer te geven. Als het niet met klanken gaat, dan maar met gebaren. Maar het zou dus kunnen zijn dat het historisch gezien precies andersom verliep: eerst de gebaren, die dan later ook wel door klanken vervangen konden worden. Gebarentaal is in ieder geval ook voor de taalgeschiedenis van belang. Net als het strottehoofd, de schoondochter en de bromfiets.
Joop van der Horst