■ Dialecten
Er zijn dialecten in Nederland met nóg veel meer klinkers dan het Standaardnederlands. Van het Weerts wordt gezegd dat het 28 verschillende klinkers heeft.
‘De Nederlandse dialecten verschillen vooral in hun klinkers. En veel minder in de medeklinkers. Je hebt natuurlijk de zachte en de harde g, maar daarmee heb je het wel zo ongeveer gehad.’
Er zijn ook talen waar de dialectvariatie zich vooral in de medeklinkers afspeelt?
‘Ja, het Spaans bijvoorbeeld, dat maar vijf klinkers heeft. In sommige talen zijn de klinkers kennelijk een soort vaste ijkpunten die niet zo variabel meer zijn, en dan gaan de medeklinkers veranderen. En in andere talen, zoals het Nederlands, zijn juist die medeklinkers de vaste ijkpunten.’
Jij hebt je vooral toegelegd op de fonologie van dialecten. Wat maakt dialecten zo interessant?
‘Het leuke van dialecten is: je gaat door een landschap heen. Van dorp naar dorp wordt, bijvoorbeeld, de klinker in het woord pit met een steeds iets wijdere mond uitgesproken. Maar als je vijf dorpen verderop bent, zeggen de mensen ineens geen “pit” meer, maar “pet”. Het zijn allemaal kleine kwantitatieve verschillen die opeens omslaan in een kwalitatief verschil. Je maakt water steeds één graad kouder en op een bepaald moment is het opeens bevroren. Zo werkt het ook met dialecten. En met generaties. Iedere generatie praat net een klein beetje anders dan de vorige generatie, maar ze kunnen elkaar toch altijd verstaan. Maar we zouden het waarschijnlijk moeilijk vinden om Vondel te verstaan. En als we nóg vijfhonderd jaar verder terug zouden gaan, dan wordt het, denk ik, net zoiets als met een Deen praten.’
‘Die veranderlijkheid en die variatie zijn een heel cruciale eigenschap van menselijke taal. En ook een heel wonderlijke eigenschap. Want het gaat in tegen de gedachte dat taal primair een communicatiemiddel zou zijn, een middel voor het zo efficiënt mogelijk overdragen van informatie.’
Er speelt dus nog iets anders.
‘Daar heb je allerlei theorieën over. Het komt er meestal op neer dat er ook nog een sociale dimensie is: mensen willen zich aan de ene kant onderscheiden van anderen, en aan de andere kant hetzelfde zijn als anderen. Daarnaast speelt er nog iets: elke nieuwe generatie moet het klanksysteem leren uit de klanken die hun ouders maken, puur uit dat geluid. Dat is heel lastig. Als ik een k maak, zie jij niet precies wat ik in mijn mond aan het doen ben. Je gaat helemaal af op het geluid. Bovendien gaat dat gepaard met heel veel ruis. En iedereen praat een beetje anders. Uit al die verschillende manieren van uitspreken moet een kind achterhalen hoe het geacht wordt te praten. Dus dat is allemaal heel instabiel. Dat leidt ook steeds weer tot veranderingen.’