| |
‘Talenkennis is geen culturele franje maar bittere noodzaak’
Interview met Toon van der Ven, voorzitter van Levende Talen
Jan Erik Grezel
Wat doet het honderdjarige Levende Talen anno 2011 voor taaldocenten? Welke kwesties zijn hete hangijzers en wat kan er nog beter in het taalonderwijs? Voorzitter Toon van der Ven licht het toe.
‘We lopen miljarden mis door gebrek aan talenkennis. Die noodkreet komt van Fenedex, de vereniging van Nederlandse exporteurs. Nederlanders stonden er altijd om bekend dat ze goed hun talen spreken. Maar nu beheerst nog geen vijf procent van de bevolking het Frans een beetje behoorlijk. Ons taalimago brokkelt af.’ Drs. Toon van der Ven is sinds tweeënhalf jaar voorzitter van de Vereniging van Leraren in Levende Talen - kortweg Levende Talen -, dé vakvereniging voor taaldocenten. Hij maakt zich sterk voor uitbreiding en verbetering van taallessen. Daarbij gaat het niet alleen om Nederlands en Engels, maar ook om bijvoorbeeld Frans of Chinees - in álle sectoren van het onderwijs.
‘We worden vaak geassocieerd met de bovenbouw van havo en vwo. Maar wij zijn veel breder. Toen ik voorzitter werd, heb ik gezegd: “Met mij haal je ook het beroepsonderwijs binnen.” Ik heb nu eenmaal mijn hart verpand aan dat onderwijs en ik heb er lange tijd in gewerkt als docent Nederlands en Engels. Het middelbaar beroepsonderwijs is de hofleverancier van het mkb, het midden- en kleinbedrijf. Dat is de motor van onze economie. Vaardigheid in het Duits, Frans, Spaans en in toenemende mate het Chinees is in die sector van groot belang vanwege contacten met klanten in het buitenland.’
Maar tegenwoordig is Engels toch wereldwijd de voertaal? ‘In de handel kun je met Engels overal terecht als je iets wilt kópen. Maar als je iets aan de man wilt brengen, zoals Nederlanders dat zo graag doen, ben je beslist in het voordeel als je de handelspartner in zijn eigen taal aanspreekt. Ik was eens voor een onderwijsproject op de Kaapverdische eilanden om te overleggen met de lokale mensen. Na twee minuten was mijn Portugees uitgeput en gingen we verder in het Engels. Maar die eerste twee minuten waren de belangrijkste van het hele gesprek. Mensen aanspreken in hun eigen taal, zeker als je in hun land te gast bent, schept bijna altijd een prettige sfeer. Talenkennis is geen culturele franje, het is bittere noodzaak. En Nederlanders kunnen zich ermee onderscheiden van anderen.’
| |
| |
| |
■ Belabberd Arabisch
De voorzitter van Levende Talen breekt een lans voor ‘andere’ talen. Het lijkt erop dat het onderwijs nu volledig inzet op het Engels. ‘Engels is vanzelfsprekend. Maar het moet niet ten koste gaan van de andere moderne vreemde talen - die verdienen ook een plaats in ons onderwijs. Denk aan Spaans, Russisch, Turks en Arabisch. Turkije heeft 80 miljoen inwoners. Dat kan een belangrijke handelspartner zijn. Hier liggen fantastische mogelijkheden voor de tweede of derde generatie allochtonen.’
Die allochtone kinderen spreken van huis uit toch al Turks of Marokkaans? Moeten ze niet eerst beter Nederlands leren? ‘Als mijn allochtone leerlingen 's zomers in Marokko waren, kregen ze van hun familie te horen: “Wat spreek jij belabberd Arabisch!” Natuurlijk moeten allochtone leerlingen goed Nederlands leren. Maar versterking van de thuistaal heeft volgens onderzoeken een gunstig effect op de beheersing van de tweede taal. Maak van die thuistaal geen probleem maar een succesfactor. Ik ben voor uitbreiding van de mogelijkheden om Turks en Arabisch als school- en examenvak in het voortgezet onderwijs aan te bieden.’
Levende Talen is geen vechtvereniging, maar volgens Van der Ven moeten de talensecties in het voortgezet onderwijs al decennialang strijden voor hun positie. Nieuwe vakken hebben hun intrede gedaan, vaak ten koste van de uren voor de talen. De vervolgopleidingen, vooral het hbo en de universiteit, klagen steen en been over het taalniveau van hun eerstejaarsstudenten. Wat doet Levende Talen? ‘Om de problemen te ondervangen heeft minister Van Bijsterveldt bepaald dat eindexamenkandidaten voor ten minste twee van de kernvakken Nederlands, Engels en wiskunde een voldoende moeten scoren. Ze heeft het voornemen extra in die vakken te investeren. Namens Levende Talen heb ik haar laten weten dat ze dan óók een verplicht aantal lesuren per week voor de andere talen zou moeten instellen. Laat Frans en Duits niet in de verdrukking komen, ook niet op het vmbo. Daar is de teneur: we moeten de kinderen niet lastigvallen met Frans of Duits, we mogen al blij zijn dat ze Nederlands en Engels krijgen. Maar als je andere talen op het vmbo laat uitsterven, sluit je de weg naar de havo voor een deel af.’
| |
■ Taaldieet
Ondertussen nemen vervolgopleidingen hun eigen maatregelen. Op universiteiten en hbo-instellingen worden eerstejaars bijgeschoold in Nederlands. Alsof je iemand met een zwemdiploma nog moet leren watertrappelen. Het is toch de taak van het voortgezet onderwijs om jonge mensen af te leveren met voldoende bagage voor hun tocht door het hoger onderwijs? Van der Ven: ‘De problemen bij de pabo's - waar een aantal jaren geleden de taal- en rekenvaardigheid van de eerstejaars echt onder de maat bleken - zijn onder andere veroorzaakt door de sluiproute die het onderwijs bood. Veel studenten kwamen via het vmbo en de mbo-richting sociaal-pedagogisch werk op de pabo terecht. Maar langs dat traject hebben ze jarenlang op een heel armoedig taaldieet geleefd. Dan krijg je natuurlijk brokken. Pabo-studenten staan al snel tijdens een stage voor de klas op een basisschool, maar vaak zonder de vereiste kennis van grammatica en beheersing van de spelling. In die route is nu een taaltoets opgenomen. Die maatregel zet schoolmanagers in “de actiemodus”.’
‘Bovendien is het vreemd dat er voor de toelating tot een vervolgopleiding nooit rekening is gehouden met de cijfers op een vmbo-diploma. Je kon met een vier voor Engels en een vijf voor Nederlands op je vmbo-diploma gewoon aan een secretariële mbo-opleiding beginnen. Met een vijf voor wiskunde ga je toch ook geen natuurkunde studeren? De eerdergenoemde maatregel van de minister, die volgend jaar ingaat, zal de toelating verbeteren, hoop ik.’
‘In de derde plaats moeten we niet vergeten dat de instroom in ons onderwijs enorm verbreed is. Nog niet zo lang geleden gingen veel kinderen na hun twaalfde aan het werk. Nog geen twee procent volgde hoger onderwijs. Dat is radicaal veranderd. Tot hun zestiende gaan kinderen verplicht naar school; veel van hen stromen door naar vervolgonderwijs. Dat heeft gevolgen voor het niveau.’
| |
Taal op het mbo
Sommige mbo-scholen zijn heel ‘taalarm’, volgens Levende Talen-voorzitter Toon van der Ven, andere zijn juist toonbeelden van goed taalonderwijs. Een goede mbo-school heeft bijvoorbeeld een speciaal talencentrum, er zijn extra taallessen voor leerlingen die dat nodig hebben, én - heel belangrijk - er wordt ‘taalontwikkelend vakonderwijs’ gegeven. Wat mag dat wel zijn?
‘Als iemand in de sector Handel een secretariaatsopleiding doet, zal de docent bij boekhouden ook aandacht besteden aan de meer talige kant van de lesstof. Of neem Motorvoertuigentechniek. Een leerling raakt wel vertrouwd met het garagejargon, maar hij of zij moet ook ingewikkeld geformuleerde gebruiksaanwijzingen kunnen lezen. Of aan de klant die geen sjoege heeft van remsystemen uitleggen wat er mis is met de remmen. Idealiter komen taal en vakinhoud op die manier bij elkaar in het mbo.’
| |
■ Rode pen
Ook het werk van de leraar is door die instroom tegenwoordig anders dan vroeger. Wat doet Levende Talen concreet voor de huidige taaldocent? ‘Die heeft behoefte aan informatie, begeleiding en collegiale hulp. Bijvoorbeeld bij het geven van het onderdeel mondelinge vaardigheden in een vreemde taal. Spreken, luisteren en presenteren hebben de laatste decennia een belangrijke plek veroverd in de les. Maar hoe organiseer je zulke lessen als docent, hoe laat je de leerlingen oefenen? Zet je ze
| |
| |
in groepjes aan het werk? Hoe doe je dan de controle? Een ander onderdeel, schrijfvaardigheid: Hoe hanteer je de rode pen? Streep je alles aan wat fout is, geef je suggesties voor verbetering, laat je ze elkaars werk becommentariëren? Het zijn vragen waar onze leden mee zitten. Daarop willen we antwoord geven, bijvoorbeeld via onze twee tijdschriften Levende Talen Tijdschrift en Levende Talen Magazine, maar ook op de website en tijdens studiedagen. In onze groep op het digitale sociale netwerk LinkedIn wordt druk gediscussieerd en informatie uitgewisseld. We bespreken in Levende Talen Magazine ook wat er uit praktijkgevallen te leren valt. Maar ook bijvoorbeeld hoe het gesteld is met de beheersing van de moderne vreemde talen in Nederlandse organisaties. Uit zo'n artikel blijkt dan de urgentie van ons werk.’
Illustratie: Hein de Kort
Een algemeen didactisch probleem waar ook taaldocenten mee worstelen, is het werken in heterogene groepen. Kan de vereniging daarbij wat voor docenten betekenen? ‘Ons voortgezet onderwijs is sterk gesegregeerd: vmbo met vier niveaus, havo, atheneum en gymnasium. Die opdeling is uniek in de wereld. Dan verwacht je dat een havo-2-klas homogeen is. Niets is minder waar: de verschillen binnen zo'n groep zijn groot. Wij doen suggesties hoe je alle leerlingen uit zo'n klas goed talenonderwijs kunt bieden. Hoe voorkom je dat je les niet meer is dan “bezighouden zonder bloedvergieten” - zoals het onderwijs wel gekscherend wordt gekarakteriseerd.’
‘Waar tegenwoordig ook veel docenten vragen over hebben, is de inzet van digitale leermiddelen. Er is bijvoorbeeld een aardig woordjesleerprogramma: Wrts. Heb je daar wat aan voor je taalles? Via Levende Talen Magazine en studiedagen maken we duidelijk hoe je dat kunt inzetten. Er is ook altijd veel belangstelling voor onze bijeenkomsten waarop de eindexamenopgaven besproken worden, kort na het examen. Docenten kunnen daar hun zegje doen. Levende Talen is een spreekbuis voor docenten én een factor waar rekening mee wordt gehouden.’
| |
■ Bioritme
Een van de doelstellingen van de vereniging is het verbeteren van het talenonderwijs - in kwantitatieve zin door meer uren te eisen voor de talen. Valt er puur kwalitatief ook nog veel te winnen na een eeuw Levende Talen? ‘In het bedrijfsleven is men elke dag bezig met innoveren en verbeteren. Dat moet in het onderwijs ook. Maar we hebben wél te maken met het bioritme van het talenonderwijs. De slinger slaat de ene keer door naar “harde” vaardigheden als grammatica en spelling, enige jaren later staan het spreken en presenteren weer voorop. Daarin proberen we een balans te vinden.’
‘Bij moedertaalonderwijs denkt men het eerst aan grammatica en spelling. Die behoren voor ons ook tot de basisvaardigheden. Waarom? Goede zinsbouw en spelling zijn het visitekaartje van de schrijver. En beheersing van grammatica en spelling geeft de leerlingen zelfvertrouwen. Van daaruit moeten ze in staat zijn om een nette brief te schrijven, een rapport te structureren, een interactieve presentatie te houden.’
‘Gelukkig hebben we nu de Europese referentieniveaus. Dat is een soort standaard voor taalprestaties waaraan leerlingen moeten voldoen. Die zijn voor de talen goed omschreven in de vorm van vaardigheden. Zodoende is er geen discussie meer over de vraag of de zes-min van Japie hetzelfde betekent als de zes-min van Juanita. Je kunt als docent met de referentiekaders duidelijk aangeven wat een leerling wel en niet kan. Dan weet je ook waar een leerling nog hard aan moet werken.’
| |
■ Winst
Op welk terrein van taalonderwijs is al veel bereikt? ‘Er is gerichte aandacht voor schrijfvaardigheid. Vroeger kreeg je de opdracht een opstel of een brief te schrijven, min of meer in het wilde weg. Nu wordt het schrijven heel gestructureerd geoefend, én leerlingen moeten veel meer tekstsoorten kunnen produceren: brieven, e-mails, zakelijke brochures, creatieve verhaaltjes en betogen. Zelf gebruik ik tegenover mijn studenten de stelregel: bij schrijven moet je de lezer helpen je boodschap te begrijpen. Dat doe je door zo correct, duidelijk en aantrekkelijk mogelijk te schrijven. Met die criteria kunnen ze ook elkaars werk beoordelen: begrijp ik het, is het correct, duidelijk en aantrekkelijk?’
‘Bij het onderdeel mondelinge vaardigheden is veel winst geboekt, bijvoorbeeld bij het presenteren. Ik heb jarenlang Frans gehad, maar hoefde tot mijn zestiende nooit mijn mond open te doen. Dat is nu heel anders. En het effect is er. Ze kunnen tegenwoordig prima presenteren en ze durven hun zegje te doen.’
| |
De vakvereniging
Levende Talen telt bijna vierduizend leden. Dat is ruim tien procent van de taaldocenten in Nederland. Levende Talen wil een informeel platform zijn voor de beroepsgroep, maar behartigt ook de arbeidsrechtelijke belangen van taaldocenten. De vereniging telt dertien secties, o.a. voor Engels, Nederlands, Russisch, Frans (de grootste sectie!), Spaans, Arabisch, Turks en NT2 (Nederlands als tweede taal).
Levende Talen is in onderwijsland al tientallen jaren een begrip vanwege het tijdschrift met dezelfde naam (zie ook het artikel van Peter-Arno Coppen, hierachter). Sinds 1999 geeft de vereniging twee tijdschriften uit: Levende Talen Tijdschrift (LTT), dat zich vooral richt op onderzoeksresultaten, en Levende Talen Magazine (LTM), dat zich meer met didactiek en voorbeelden uit de praktijk bezighoudt. De bijdragen uit LTT zijn online te raadplegen; dat geldt binnenkort ook voor de artikelen uit LTM. Van der Ven: ‘We willen ons niet afsluiten, maar juist zo veel mogelijk délen.’
|
|