Toen in... februari 1997
Limburgs
Redactie Onze Taal
‘In ing eje sjproach drukt ziech oes 't sjterke, eje karakter van Limburg.’
Wat is dit? Iets van een van de Limburgstalige carnavalswebsites, die vooral dezer dagen erg actief zijn? Nee, het is een fragment uit de Kerkraadse variant van het persbericht waarmee Gedeputeerde Staten van Limburg deze maand precies veertien jaar geleden de erkenning van het Limburgs als streektaal bekendmaakten.
Het Limburgs werd, net als het Nedersaksisch anderhalf jaar daarvoor, erkend volgens deel II van het ‘Europees Handvest voor regionale talen of talen van minderheden’. Dat betekent dat de Nederlandse overheid vooral symbolische steun verleent. Het Fries is een graadje hoger erkend, volgens deel III, en heeft op grond daarvan recht op het gebruik van de streektaal in onderwijs, rechtspraak en bestuur.
De erkenning van het Limburgs was niet onomstreden. Het is niet één streektaal, maar een verzameling dialecten, zo werd er gezegd. Bovendien laten die dialecten zich niet heel veel gelegen liggen aan de Limburgse provinciegrenzen. Toen het Zeeuws, dat in veel opzichten een vergelijkbare positie inneemt, in 2004 erkenning misliep, klonken deze bedenkingen tegen de Limburgse erkenning opnieuw.
Het Limburgs leek zich hier intussen niet al te veel van aan te trekken. Er werd een streektaalfunctionaris benoemd, en sinds kort heeft de Universiteit Maastricht een leerstoel ‘Taalcultuur in Limburg’. Bovendien wordt er levendig gediscussieerd over de schrijfwijze van het Limburgs. De wijdverbreide spelling van de vereniging Veldeke (die ook al een paar keer is aangepast, voor het laatst in 2003) wordt bekritiseerd door de werkgroep Algemeen Geschreven Limburgs, die streeft naar standaardisering van de streektaal.
Spellingwijzigingen en spellingstrijd: het zijn typisch trekjes van een échte taal.