■ Functiewoorden
Maar niet altijd is de betekenis het probleem. Neem als en of. Die woordjes hebben geen concrete inhoudelijke betekenis, het zijn zogeheten functiewoorden. Er zit niets anders op dan een vaste combinatie te leren: gebruik bij vragen en twijfels niet als maar of, dus ‘Wij vragen of je komt’ en ‘Ik weet niet of het feest doorgaat.’ Buitenlanders hebben de neiging om in dit soort zinnen als te gebruiken. Opmerkelijk genoeg doen Nederlandse peuters dat ook. Voer voor psycholinguïsten.
Soms is het onderscheid wel erg subtiel, zoals bij kennen en weten. Zonder zich te verliezen in de finesses van betekenisnuances kan een buitenlander die werkwoorden goed uit elkaar houden door een voorbeeldzin in gedachten te houden: ‘Ik ken de buren niet, ik weet niet wie onze buren zijn.’ Weten gebruik je vaak met een bijzinnetje, kennen met een ding of een persoon.
Berucht is het onderscheid tussen alleen en (nog) maar. ‘Ik woon alleen twee maanden in Nederland’, zegt iemand die hier met zijn gezin is. Hij bedoelt natuurlijk: ‘nog maar twee maanden’. De gebruiksmogelijkheden van alleen en (nog) maar zijn te complex om hier uit de doeken te doen. De grondbetekenis van alleen is ‘zonder gezelschap’: dat weten cursisten heel snel. Maar hoe krijgen ze vat op die andere betekenis: ‘slechts, uitsluitend, maar’? En dan blijkt de combinatie alleen maar ook mogelijk: ‘Zij werkt alleen (maar) op maandag en dinsdag’, dus: ‘uitsluitend’. Hier helpt een vuistregel: noem je een getal of hoeveelheid, gebruik dan (nog) maar - als je wilt aangeven dat het naar verhouding een klein aantal is: ‘We hebben maar één slaapkamer. Ik ken maar weinig Nederlanders.’ Maar wat het best helpt om fouten te voorkomen, is al tegenover nog maar zetten: ‘Oscar woont hier al tien jaar, Zahra nog maar twee maanden.’
Buitenlanders hebben vaak moeite met Nederlandse woordparen als familie - gezin en luisteren - horen.
Foto: David Rozing