Gaston Dorren
Onze taal is de beste [1]
De weelde van onze verkleinwoorden
Onze taal is helder én subtiel, eenvoudig én rijk. Ook rijmen, tellen en schelden kunnen we als de beste. Dat we een hoge dunk hebben van het Nederlands, is dus terecht. Of toch niet? Gaston dorren zal onze taal in een nieuwe serie vergelijken met de talen van de rest van Europa.
Wat kan het Nederlands toch veel nuances uitdrukken. Alsof onze woordenschat al niet weelderig genoeg is, kan een flink deel van de woorden ook nog eens verkleind worden. Een ‘huisje’ is meteen veel gezelliger dan een ‘huis’; een ‘huiske’ of ‘huissie’ trouwens ook. Een ‘groentje’ dat een ‘blauwtje’ loopt, gaat er ‘stilletjes’ vandoor - geweldig toch? Frans, Engels en Duits staan hier met de mond vol tanden. Ja, toch?
Nou ja, niet helemaal. Het Duits kán het wel, getuige Brötchen (‘broodjes’) en Fräulein (‘juffrouw’, letterlijk ‘vrouwtje’), maar houdt zich vaak in: Mannschaft verkleinen tot Mannschäftchen druist niet alleen in tegen de nationale trots, maar ook tegen het taalgevoel. Zuid-Duitsers kennen op dat punt minder remmingen, met hun hallöchen (‘hallootjes’) en dankele (‘dankjewelletje’ of, in Vlaanderen echt gebruikt: mercikes).
Het Frans en het Engels hebben het de afgelopen eeuwen vooral áfgeleerd, dat verkleinen. Ze hebben nog talloze oude, ‘versteende’ verkleinwoorden, zoals handle (Engels voor ‘handvat’, eigenlijk ‘handje’) en porcelet (Frans voor ‘big’, eigenlijk ‘varkentje’). Nieuwe verkleinwoorden maakt het Engels nauwelijks nog: hottie (‘lekkertje’) is zo'n modern geval. En het Frans verkleint tegenwoordig vooral persoonsaanduidingen, waardoor ze koosnaampjes worden (tantine, ‘tantetje’).
Nog dunner gezaaid dan bij onze buurtalen zijn verkleinwoorden bij de noordelijke Germanen: van IJsland tot Denemarken gaat niemand met ‘jasje, dasje en tasje’ naar kantoor, maar uitsluitend met jas, das en tas, waar eventueel een woordje als lille ‘klein’ voor kan.