Iktionaire
Het k-woord
Een paar jaar geleden werd kanker onder jongeren ineens populair als waarderend bij(voeglijk naam)woord.
‘Een kankervette plaat.’
‘Zullen we gaan zwemmen?’ ‘Kanker!’ (oftewel: ‘goed idee!’).
Slechte dingen goedmaken is de essentie van alle jeugdtaal. In de VS hebben ze het zelfs ooit letterlijk omgedraaid, toen goed ‘bad’ werd; denk aan de song van Michael Jackson of aan ‘the artist formerly known as TAFKAP’, Prince, die zich toen His Royal Badness liet noemen. Cool betekent in de meeste gevallen ook eigenlijk ‘hot’. Wreed, melig, vet, kanker - het zijn allemaal geen aanbevelingen, behalve als je onder de twintig bent.
Richelle Laurijsen, een meisje uit Harderwijk dat zelf aan een ongeneeslijke vorm van kanker leed, begon vorig jaar een actie om dit achteloze gebruik van kanker als modewoord tegen te gaan. ‘Je wenst toch niemand dood?’, sprak ze haar leeftijdsgenoten toe vanaf haar ziekbed. Mensen die met kanker te maken hebben, horen dat woord liever niet, en zeker niet lukraak, als ze in de snackbar op een frietje wachten.
De oncoloog mag het ‘k-woord’ gebruiken, dat is zijn werk, en als hij tegenover je zit, weet je dat het komt. Toch mijden ook zij het. Uit piëteit, maar ook omdat het ze te vaag is. Een timmerman spreekt niet van ‘hout’ maar van ‘vuren’ of ‘beuken’ of ‘grenen’, en voor de kankerdokter geldt hetzelfde. Met als prettige bijkomstigheid dat hij het k-woord niet hoeft te gebruiken. ‘Tering’ werd ‘de gevreesde ziekte’, toen ‘tuberculose’, maar al gauw ‘tbc’, vervolgens ‘tb’ en toen was de ziekte weg. Nu en dan duikt ze weer op, en dan zeggen we gewoon ‘tbc’ of ‘tuberculose’ - verbloemen hoeft niet meer; er is een genezing.
Kanker is nog steeds een angstwoord. Luister maar eens goed naar hoe mensen het uitspreken - altijd die minuscule adempauze voor het eruit komt. Psychologen van Harvard ontwikkelden de Impliciete Associatie Test, waarmee je onzichtbare vooroordelen zichtbaar kunt maken, doordat het mensen nét even meer tijd kost om een positief woord aan een zwart gezicht te koppelen dan aan een blank, bijvoorbeeld. Diezelfde extra nanoseconde hebben we ook nodig om bij het woord kanker te komen.
Je observeert het in anderen, maar onlangs zag ik het bij mezelf. Een goede vriend kreeg last van iets waarvan geruime tijd onduidelijk bleef wat het eigenlijk was. Aan de telefoon hoorde ik mezelf het k-woord pas uitspreken nadat ik een lange omtrekkende beweging had gemaakt, en het gesprek niet meer over hem ging maar over ziek zijn en kwalen in het algemeen. Zo wist hij dat ik wist dat hij wist, etcetera. Naarmate hij weer het middelpunt van het gesprek werd, vervaagde de woordkeus. ‘Als het iets eh, engs blijkt te zijn, moet je New York misschien maar uitstellen.’ Of: ‘Nou ja, als het iets eh, zorgwekkends is, ben je er in elk geval vroeg bij.’
Zolang er niets vaststaat spreken medici van ‘onrustige cellen’, is me opgevallen. Onrust - dat kan nog alle kanten op. Een ander woord waar het k-woord mee omzeild wordt, is kwaadaardig, maar dat is alweer een soort k-woord op zichzelf geworden. In gesprek met mijn ongeruste vriend lag het me verschillende keren op de lippen, maar telkens slikte ik het in. Bij loos alarm komt kwaadaardig alsnog tevoorschijn, maar dan in combinatie met niet. Zo stond het ook in het opgeluchte mailtje dat mijn vriend stuurde toen de uitslag binnen was: ‘niet kwaadaardig’. Alsof de onrustige cellen één voor één langdurig verhoord waren en er geen enkel complot kon worden aangetoond.
Ik heb me weleens verwonderd over de verbale acrobatiek die mensen zich getroosten om een bepaald woord maar niet te hoeven uitspreken, maar sinds dat eh, ‘akkefietje’ met mijn vriend, begrijp ik het iets beter. Richelle had gelijk.
Jan Kuitenbrouwer