■ Sjiekdoenerij
De oorspronkelijke betekenis van het Duitse woord stein was ‘rots’ of ‘rotsblok’; later ontwikkelde zich daaruit de betekenis ‘stenen gebouw’, en in het bijzonder ‘kasteel’. Dezelfde betekenisontwikkeling deed zich voor bij het Nederlandse woord steen. Maar daarbij moeten we wel bedenken dat het Nederlandse steen in de kasteelbetekenis vrijwel alleen in Vlaanderen (en Zeeuws-Vlaanderen) voorkwam.
Een Zeeuws dorp dat (waarschijnlijk) naar een kasteel genoemd is, is Sint-Jansteen. In andere delen van het taalgebied sprak men van een ‘borch’ of een ‘casteel’. Er bestond voor de inwoners van (Zeeuws-)Vlaanderen dus strikt genomen geen enkele noodzaak het Duitse woord stein te importeren. Er moet dus een bijzondere reden zijn geweest om stein stein te laten. En dat klopt: het ridderwezen in het aangrenzende Duitse Rijnland genoot in onze streken een enorm prestige. De adel was daar veel machtiger en omvangrijker dan in het huidige Nederland, en de indrukwekkende Duitse kastelen stonden in hoog aanzien.
Hagestein (provincie Utrecht), een van de eerste plaatsen met het Duits-adellijke achtervoegsel -stein.
Zijn er dan helemaal geen Nederlandse plaatsnamen waar de spelling stein níét uit Duitsland is komen overwaaien? Toch wel. In een groot deel van Nederlands Limburg - onder andere in Maastricht en Grathem - zegt men niet ‘been’ en ‘steen’ maar ‘bein’ en ‘stein’ (dat vroeger zowel ‘steen’ als ‘kasteel’ betekende). Zo is de naam van het Limburgse dorp Stein - genoemd naar een kasteel - niet uit het Duits geïmporteerd, het is gewoon de plaatselijke dialectvorm, die overigens via een omweg ook nog buiten de provincie bekend is geworden. Het Zuid-Hollandse dorp Stein, een onderdeel van de gemeente Vlist, is genoemd naar de Limburgse familie Van Stein, die hier in de veertiende eeuw goederen bezat. En die familie heette op haar beurt naar het dorp van herkomst, het Limburgse Stein. Van Duitse sjiekdoenerij was hier, in het Zuid-Hollandse Stein, dankzij dat Limburgse Stein dus ook al geen sprake.