Engels op de universiteit
Het Engels heeft als onderwijstaal een vaste plaats gekregen aan de Nederlandstalige universiteiten, in Nederland nog wat meer dan in Vlaanderen. De protesten daartegen klinken steeds minder luid; je hoort er eigenlijk alleen nog over als het Engels ook de voertaal dreigt te worden op formele bijeenkomsten als de opening van het academisch jaar (dit jaar in Groningen) of een bul-uitreiking (vorig jaar in Nijmegen). Maar verder volgen de aanstaande bachelors en masters braaf een deel van hun colleges in het Engels.
Een argument tegen Engels als onderwijstaal was altijd dat het de studieresultaten negatief beïnvloedt, maar uit onderzoek blijkt dat dat niet zo hoeft te zijn. Toch is niet iedereen er even gerust op. Filosoof Ger Groot en taalkundige Pieter Muysken spraken half mei in NRC Handelsblad onafhankelijk van elkaar hun bezorgdheid uit over de kwaliteit van het universitaire onderwijs, die volgens hen te lijden heeft van het voor academisch niveau ondermaatse Engels van studenten en docenten.
Muysken en Groot kregen steun van een groep van veertien Nederlandse hoogleraren taalkunde. Eind juni spraken ze in een brief aan minister Plasterk van Onderwijs hun bezorgdheid uit over de in hun ogen soms te ver doorschietende verengelsing van de universiteiten, die op termijn zelfs gevolgen zou kunnen hebben voor de hele Nederlandse samenleving. Ze erkennen de rol van het Engels als lingua franca van de internationale wetenschap, maar vinden dat binnen de landsgrenzen het Nederlands de wetenschappelijke voertaal moet blijven. Zorg dat wetenschappers het Engels beheersen, zo luidt hun aanbeveling, maar veranker tegelijk de positie van het Nederlands aan de universiteiten, zodat het eerste gebruik ervan voor iedereen vanzelfsprekend blijft. Verder suggereren ze een commissie van deskundigen op te richten, die hier een adviserende rol in moet krijgen.
In zijn antwoord op de brief hield de minister zich op de vlakte. Hij vindt weliswaar dat ‘het Nederlands als voertaal een vooraanstaande plaats moet behouden’, maar in deze tijden van globalisering lijkt hem het versterken van het Nederlands als taal voor de wetenschap ‘in zijn algemeenheid niet zinnig’. Hoe de universiteiten omgaan met het Engels en het Nederlands is hun eigen verantwoordelijkheid, en dat wil Plasterk zo houden. De hoogleraren vroegen juist om een actief beleid op dit punt.
De bezorgdheid van de briefschrijvers is dus niet verdwenen. Ze beraden zich nu op verdere acties.