| |
| |
| |
Reacties
Onze Taal biedt aan elke lezer de mogelijkheid tot reageren. Stuur uw reactie indien mogelijk per e-mail naar: redactie@onzetaal.nl, of anders naar: Redactie Onze Taal, Raamweg 1a, 2596 HL Den Haag. Voor bijdragen aan deze rubriek gelden de volgende richtlijnen:
• | Formuleer uw reactie kort en bondig (bij voorkeur niet meer dan 250 woorden). |
• | Geef in de tekst duidelijk aan op welk artikel u reageert. |
• | Stel uw bijdrage zodanig op dat de lezer niet wordt verplicht een vorig nummer erbij te halen. |
• | Lever uw reactie in onder vermelding van naam, adres en (eventueel) functie. De redactie kan inkortingen en stilistische veranderingen aanbrengen in reacties, en raadpleegt bij belangrijke wijzigingen de auteur. Reacties kunnen doorgaans pas worden geplaatst twee maanden na het nummer waarop u reageert. Niet geplaatste reacties worden doorgestuurd naar de auteur van het desbetreffende artikel. |
| |
Ondersnor [1]: potverdommetje, mouche, soulpatch
Frits J. Mostert - Leeuwarden
Joop van der Horst vraagt zich in de septemberaflevering van zijn ‘Horstlog’ af hoe je het soort ‘sikje op de kin’ noemt dat hij aantrof bij vertaler Harm Damsma, die met zijn co-vertaler Niek Miedema werd geportretteerd in het juli/augustusnummer. Van der Horst suggereert de benaming ondersnor, en daagt Damsma en passant uit daar een Engelse of Franse vertaling voor te verzinnen.
Maar als we Van Dale mogen geloven bestaan er al twee goede Nederlandse woorden voor, namelijk het charmante potverdommetje, en het leenwoord mouche (‘vlieg’). En ik vermoed dat het Damsma maar weinig moeite zal kosten om uit te komen bij de Engelse vertaling soul patch.
| |
Ondersnor [2]: lipsikje
Mimi Polet - Utrecht
Met genoegen las ik de column van Joop van der Horst in het septembernummer van Onze Taal, waarin hij op zoek is naar een bruikbaar woord voor een bepaald type gezichtsbeharing bij mannen, tussen de onderlip en de kin. Hij stelt ondersnor voor, maar zelf gebruik ik hiervoor al sinds lange tijd lipsikje. Het woord sikje geeft aan dat het zich onder de mond dient te bevinden en dat het niet een hele baard betreft; de aanduiding lip geeft de hoogte van het sikje in het gezicht aan; de verkleinvorm duidt aan dat het om slechts weinig beharing gaat. Gezien de reacties in mijn omgeving is het een bruikbaar woord: ik hoef het nooit uit te leggen.
| |
Ondersnor [3]: Unterlippenbart, soul patch, mouche
Hink Speulman - Buitenpost
Als notoire baarddrager wil ik graag reageren op de column van Joop van der Horst in het septembernummer, waarin hij op zoek is naar een woord voor een plukje kinbeharing. Ontegenzeggelijk een leuk en origineel onderwerp, alleen doet het door hem voorgestelde woord ondersnor mij denken aan beharing op een geheel andere plaats van het lichaam. Op zoek dus naar een beter alternatief.
Uit het Duits ken ik het woord Unterlippenbart (‘ein kleines Bärtchen in Form eines Dreiecks, das man unterhalb der Lippen trägt’, aldus de website Trendfrisuren.eu), en uit het Engels de artistieke aanduiding soul patch, maar eveneens het chique mouche (‘a small patch of hair just below the lower lip’). Dit uit het Frans afkomstige woord (dat daar ‘vlieg’ betekent, maar ook als aanduiding voor de ondersnor gebruikt wordt) blijkt ook in het Nederlands in gebruik te zijn. Op de website Kapsel.net (‘Alles over kapsels, mode & haar van om het even waar’) wordt de desbetreffende haardracht aangeduid met ‘de kleine baard of het streepje’. Er is dus geen noodzaak tot taalvernieuwing: mouche is prima te gebruiken.
| |
Ondersnor [4]: clitorisborstel
Een Studentenmoeder - Amersfoort
Naar aanleiding van Joop van der Horsts column over de ‘ondersnor’ het volgende: in studentenkringen noemt men het door hem bedoelde plukje haar een ‘clitorisborstel’ of ‘kutschrobber’.
| |
Mijn ‘ondersnor’
Harm Damsma - Voorburg
In het septembernummer van Onze Taal onderwerpt Joop van der Horst mijn konterfeitsel, zoals dat in een vorig nummer van het blad stond afgedrukt, aan een minutieus onderzoek. Vrijwel geen onderdeel van mijn fysieke verschijning ontgaat zijn adelaarsblik. Uiteindelijk spitst zijn opsomming van uiterlijke kenmerken zich toe op het kleine plukje haar dat ik op mijn onderlip laat groeien. Daarbij constateert de columnist dat voor iets dergelijks in het Nederlands vreemd genoeg geen apart woord bestaat. Dat is inderdaad merkwaardig, zeker wanneer men bedenkt dat een dergelijk groeiseltje niet alleen heden ten dage veel mannen siert (over de keuze van dat laatste woord valt uiteraard te twisten), maar ook in het verleden tal van mannen tot (vermeende) verfraaiing heeft gediend. Van Michiel Adriaansz. de Ruyter (nou ja, van elke zichzelf respecterende zeeheld uit die tijd) tot Frank Zappa hebben heren der schepping zo'n haarplukje op hun onderlip gecultiveerd.
Gelukkig laat de columnist het niet bij het signaleren van bovengemeld tekort, maar gaat hij zelf naarstig op zoek naar een term die in de leemte zou kunnen voorzien. Na enig wikken en wegen kiest Van der Horst ten slotte voor het zelfontworpen neologisme ondersnor, al geeft hij onmiddellijk toe dat daar ‘eveneens bezwaren aan kleven’.
Die (door Van der Horst niet nader aangeduide) bezwaren lijken mij van tweeërlei aard. Om te beginnen van plastische. Voor mij is het woord ondersnor niet beeldend genoeg. Ik merk dat ik mij bij het gangbare woord snor automatisch een geheel begroeide bovenlip voorstel, en mutatis mutandis bij het woord ondersnor een volkomen begroeide onderlip (terwijl daar duidelijk noch bij Michiel, noch bij Frank, noch bij mij sprake van is).
Een nog groter bezwaar lijkt mij dat het woord ondersnor zo weinig badinerend van aard is. Naar mijn gevoel vraagt een dergelijk compensatoir, cosmetisch haartoefje om een welluidende, speelse naam. Naar nu blijkt bestaan er al een paar officiële benamingen voor mijn ‘zielenmoesje’ (waar zouden wij zijn zonderde lezers van Onze Taal!), alleen... zijn die nu echt beeldend of beeldig?
Popmuzikant Frank Zappa: beroemd drager van een ‘lipsikje’. Of is het een ‘mouche’? Of een ‘soul patch’?
Van Rob Bartelds, die ooit (al vóór Van der Horst) de kwestie bij mij had aangekaart, kreeg ik enkele suggesties die wél in zeker opzicht aan het criterium van speelsheid beantwoorden, te weten befborsteltje
| |
| |
(dat m.i. alleen al vanwege de alliteratie de voorkeur verdient boven het clitorisborsteltje van de helaas anonieme studentenmoeder), sikkeneur en zappaatje. Ik geef hierbij de woorden graag ter overweging. En wat de (mij tot dusver ook onbekende) Engelse benaming soul patch betreft: googelen leerde mij: ‘any self-respecting stylish male has one’. Blijk ik even bij de tijd te zijn!
Maar laat ik terugkeren naar Van der Horst. Want wat hij uiteindelijk wil weten, is wat ‘een top-vertaler als Damsma’ met zijn (= Van der Horsts) vondst ondersnor zou doen, als hij de desbetreffende column zou moeten vertalen, ‘laten we zeggen in het Engels of het Frans’. Welnu, de vraag stellen is hem beantwoorden, lijkt mij. Want wat zou ik (top-vertaler of niet) na Van der Horsts voorzet anders kunnen bedenken dan het zowel in het Engels als in het Frans (en waarom niet ook in het Nederlands) inzetbare soustachel
| |
Jip-en-janneketaal
Louise Cornelis - Rotterdam
Uit het artikel ‘Zeg het in jip-en-janneketaal’ van Jacqueline Evers-Vermeul en Ted Sanders (Onze Taal september) zou de indruk kunnen ontstaan - al wordt het niet met zoveel woorden beweerd - dat de voormalige VVD-voorzitter Bas Eenhoorn hetwoord in 2002 heeft bedacht. Het kan best zijn dat de term toen in de politiek is geïntroduceerd, en daarmee bekend is geworden bij een breed publiek, maar de uitdrukking bestaat al langer. Ik hoorde die voor het eerst in de laatste jaren van de vorige eeuw, toen ik werkte voor het adviesbureau McKinsey. Een van de consultants met wie ik werkte, had een plaatje van Jip en Janneke bij zijn bureau hangen. Hij vond leesbaar schrijven voor zijn cliënten zeer belangrijk, en dit plaatje hield hem bij de les om dat schrijven toch vooral simpel te houden.
Misschien is het geen toeval dat juist een VVD'er de term in de politiek bracht. De VVD heeft immers van oudsher de nauwste banden met de top van het bedrijfsleven. Voor Eenhoorn geldt dat zeker: hij werkte, in dezelfde tijd als ik, voor adviesbureaus. Wellicht heeft hij de uitdrukking daar opgepikt?
| |
Naschrift redactie
In NRC Handelsblad van 12 en 13 september jl. stond een stuk over taaltrainer Peter Zuijdgeest. In een biografisch kadertje daarbij stond onder meer dit:
Van 1987 tot 1991 was hij beleidsvoorlichter bij de gemeente Voorburg, waar Bas Eenhoorn (VVD) destijds burgemeester was. Voor zijn cursus Begrijpelijk Schrijven maakte Zuijdgeest reclame met een affiche: ‘Burgemeester Eenhoorn schrijft begrijpelijk. Vindt hij. Maar begrijpelijk voor wie? Jip en Janneke of Einstein?’
| |
Nederlandse plaatsnamen in de VS
Willem Gijsels - Rijswijk
Met veel plezier las ik het artikel van Nicoline van der Sijs over Nederlandse plaatsnamen in Amerika (‘Van Harlem tot Kikeout’, Onze Taal juli/augustus). Het aantal plaatsnamen en toponiemen in het artikel vormt slechts het topje van de ijsberg. Toen ik in 1991 terechtkwam in ‘upstate New York’ om aan het Rensselaer Polytechnic Institute in Troy (nabij Albany, het voormalige Beverwyck) te studeren, was ik stomverbaasd dat ik zo veel herkenbare benamingen tegenkwam. Zelfs de naam van mijn universiteit ging terug op iemand van Nederlandse afkomst, Steven Van Rensselaer. Verder herinner ik mij namen als Poestenkill, Wynantskill, Brunswick, Watervliet, Boght Corners, Vischer Ferry, Colonie, Rensselaerville, Guilderland, Vorheesville, Snyders Lake en nog veel meer.
Later kwam ik onder andere via Charles Gehring van het New Netherland Project en het boek Beverwijck van Janny Venema nog meer te weten over de Nederlandse oorsprong van plaatselijke toponiemen, maar volgens mij is het een onderbelicht aspect van de Nederlandse en Vlaamse kolonisatie dat zeker verder onderzoek verdient.
| |
Flux de paroles
Henk Scholte - Borne
Zojuist las ik de column ‘Wijntje’ van Henk Spaan (Onze Taal september). Die sluit af met de volgende zin: ‘Maar veel belangrijker voor het uitoefenen van dit metier is zijn flux de paroles.’ Spontaan heb ik een fles rode wijn opengetrokken. Hoera! Eindelijk iemand die het verschil kent tussen flux de bouche (‘met speeksel spetterend spreken’) en flux de paroles (‘woordenvloed’).
| |
Afkortingen op de kassabon
Martijn de Vries - Bussum
In het artikel ‘Café SM: afkortingen op de kassabon’ (Onze Taal juli/augustus) schrijft Mirjam Veenhof over de grappige afkortingen die je op je supermarkt-kassabon kunt aantreffen, zoals ‘boerenvolk’ voor ‘boerenvolkorenbrood’. Ik zou daar graag mijn persoonlijke favoriet aan willen toevoegen. Dat is ‘Wibo Tomsaus’ - niet de naam van de filiaalmanager, maar de aanduiding voor een potje witte bonen in tomatensaus.
| |
Plaats
Gerard van Dyk - Frenchs Forest (Australië)
Riemer Reinsma schrijft in het februari/maartnummer in zijn rubriek ‘Namen op de kaart’ over ‘Straatnamen in namaakvestingstadjes’. Over de straatnaam Plaats deelt hij mee dat deze vroeger enkel in dorpen voorkwam. Eerdere brievenschrijvers wezen er al op dat er in Utrecht en Montfoort ook ‘Plaetsen’ bestonden. Ik kan daaraan toevoegen dat hetzelfde geldt voor Amsterdam. In de late Middeleeuwen heette het plein voor het stadhuis (ongeveer de huidige Dam voor het Koninklijk Paleis) ‘de Plaets’ of ‘die Plaetse’. Dat was het centrale plein van Amsterdam, waar vonnissen werden uitgesproken en uitgevoerd, en waar ook dagelijks markt werd gehouden.
| |
Weerbericht op teletekst
Ineke Putto - Leiderdorp
Onder de titel ‘De wind neemt gas terug’ schrijft de familie Hemelaar over het omslachtige taalgebruik in het NOS-weerbericht op teletekstpagina 703, en over de personificaties die daarin gebruikt worden (Onze Taal juli/augustus). Sinds bijna een jaar noteer ik in een schrift (ja, lekker ouderwets!) opvallende zinnen van teletekstpagina 703. Waarom? Niet omdat ik mij erger aan de stijlbloempjes, maar omdat ik zo vreselijk moet lachen om de pogingen tot levendig taalgebruik. Vooral de aflevering van 6.00 uur bevat komische zinnen, daarna is de toon meestal wat ingetogener. Opvallend zijn inderdaad de personificaties.
Wat mij betreft houden we op met zeuren over het taalgebruik van onze weermannen en -vrouwen en moeten we er gewoon plezier in hebben wanneer zij proberen het weerbericht minder saai te maken. Ik heb er lol in en kijk ernaar uit weer een vondst van hen in mijn schrift te kunnen noteren.
| |
Herstel
Redactie Onze Taal
In de titel van het artikel ‘De ij is één letter’ (Onze Taal oktober) is een hinderlijke fout geslopen. Er had moeten staan: ‘De ij is niet één letter’. Onze excuses.
|
|