| |
Was ist los?
Duitsland steeds populairder, maar het Duits blijft achter
Arjen van Veelen
Het imago van Duitsland en de Duitsers is de laatste jaren sterk verbeterd. De Tweede Wereldoorlog is allang niet meer bepalend voor het beeld van onze grote buur, en voor veel jongeren is Berlijn een baken van hipheid. Tegelijk zijn er maar weinig studenten Duits - evenveel als bijvoorbeeld studenten Japans. En onze beheersing van het Duits is ook verre van optimaal. Hoe zit dat?
Of ze haar ‘gelbe Stiefel’ nog heeft meegenomen, vraagt Cees van Rooijen aan een oudere Duitse toeriste op het terras van een strandtent in Katwijk. ‘Natürlich nicht’, antwoordt de vrouw lachend. ‘Hier ist immer mooi weer.’ Gelbe Stiefel, gele regenlaarzen - daar herkende je vroeger de Duitse toeristen aan, vertelt Van Rooijen (63). Als scholier werkte hij hier op het strand. Dat was eind jaren vijftig, toen het toerisme vanuit Duitsland op gang kwam. Veel jonge gezinnen verhuurden in die tijd een verdieping aan Duitsers om de hypotheek af te lossen. En je zag overal ‘Zimmer mit Frühstück’ aangeboden. ‘In Katwijk hebben ze het oorlogssyndroom al vroeg losgelaten. De Duitsers brachten immers geld in 't laatje.’ Zelf spreekt Van Rooijen vloeiend Duits, niet alleen doordat hij dat leerde op de mulo, maar ook doordat hij later als scheepsbouwkundig ingenieur veel zakelijke contacten had met Duitsers.
| |
■ Strandkuil
Katwijk is nog steeds geliefd bij Duitsers. Ze komen voor de rust en het prachtige strand. En voor hun ‘Matjesbrötchen mit Zwiebeln’ (broodje haring met ui) bij het vistentje op de boulevard. Bij horecapersoneel staan ze nog weleens bekend als veeleisend, vertelt een serveerster van een strandtent. ‘Ze willen op het moment dat ze je zien geholpen worden, en ze verwachten dat je Duits spreekt. En ze willen altijd apart betalen, ja zelfs stelletjes.’ Van Rooijen constateert dat hun imago in de loop der jaren is verbeterd. ‘Vroeger hadden de Duitsers hier soms nog wel dat commando-achtige. Zo van: “Schnell, zwei Bier!” Later hebben ze er “bitte” bij leren zeggen. Ze zijn hoffelijker geworden.’ Vroeger wilde het ook nog weleens gebeuren dat een Duitser de strandkuil kwam opeisen die hij de dag daarvoor had gegraven, onder het welbekende motto ‘Das ist méín Loch!’ ‘Maar dat gebeurt nu niet meer.’
Ook volgens Thony Visser, hoogleraar Duits aan de Leidse universiteit, is het imago van Duitsland de laatste jaren flink verbeterd. De oorlog is volgens haar allang niet meer bepalend voor het beeld van onze grote buur. Nederlanders gaan steeds vaker op vakantie in Duitsland. En voor veel
| |
| |
jongeren is Berlijn een baken van hipheid. ‘Dat vinden scholieren een heel “coole” stad, met een waanzinnig fascinerende geschiedenis.’
Robin Blanker, docent Duits op het Gymnasium Haganum in Den Haag: ‘Het lerarentekort is het allergrootste probleem.’
Foto: Iris Vetter
Sowieso is Duitsland de laatste jaren vaak in het nieuws, is de indruk van Visser, en vaak positief. Zoals tijdens het wereldkampioenschap voetbal 2006 in Duitsland. ‘De Duitsers wonnen toen eens een keer niet, maar waren wel heel vrolijk.’ Ook de berichtgeving in de Nederlandse media over bijvoorbeeld de Duitse verkiezingen van onlangs is uitgebreider dan voorheen.
‘Meisjes die vooral geïnteresseerd leken in jongens en make-up, keken met tranen in hun ogen naar Das Leben der Anderen.’
| |
■ Vicieuze cirkel
‘Mijn leerlingen hebben een positief beeld van Duitsland’, vertelt Robin Blanker (31), eerstegraadsdocent Duits op het Gymnasium Haganum in Den Haag. ‘Leerlingen vinden Berlijn inderdaad fantastisch, een hippe stad, waar de geschiedenis overal tastbaar is. En de geschiedenis van vooral de twintigste eeuw vinden ze héél interessant: de nazi-tijd, de DDR. Ik heb het meegemaakt dat meisjes die vooral geïnteresseerd leken in jongens en make-up, met tranen in hun ogen keken naar de film Das Leben der Anderen.’
Duitsland mag dan populair zijn, Duits is dat niet. Nog steeds voelen heel weinig Nederlanders de behoefte om Duits te leren. Jaarlijks kiezen zo'n honderd scholieren voor een studie Duitse taal en cultuur. Dat is ongeveer evenveel als het aantal studenten Japans, en veel te weinig om te voldoen aan de vraag van scholen naar bevoegde docenten Duits. Een vicieuze cirkel, vreest Visser: om scholieren enthousiast te maken voor het vak, heb je goede docenten nodig. En aan goede docenten is een tekort. Dat tekort zorgt er weer voor dat er minder enthousiaste scholieren zijn... enzovoort. ‘Dat lerarentekort is het allergrootste probleem. Op alle niveaus staan er te laag gekwalificeerde, of zelfs onbevoegde docenten voor de klas. Op het vwo zie je docenten die zelf geen universitaire opleiding hebben gehad.’
De jonge docent Duits Blanker is niettemin optimistisch over zijn vak. Dat komt voor een deel doordat enkele desastreuze onderwijshervormingen weer zijn teruggedraaid. Toen ruim tien jaar geleden de zogenoemde ‘tweede fase’ werd ingevoerd, werd het vak Duits gesplitst in de deelvakken Duits 1 en Duits 2. Bij Duits 1 leerde je alleen passief Duits: lezen en verstaan. Wie meer wilde, moest Duits 2 kiezen. Maar het aantal leerlingen dat voor écht Duits koos, kelderde. En bij docenten daalde de arbeidsvreugde. Visser: ‘Actief spreken en schrijven kwamen niet aan bod bij Duits 1. Maar eigenlijk veel erger: er werd geen literatuuronderwijs gegeven. Waar zou je als scholier dan in geïnteresseerd moeten raken? Ik kan me voorstellen dat het stampen van rijtjes niet het meest fascinerende is.’
| |
| |
| |
■ Beroepseer
Die oude tweede fase was volgens Blanker een mislukking. ‘Het cultuuren literatuuronderwijs heeft toen een behoorlijke klap gekregen. Een leerling moest twee Duitse titels lezen voor de literatuurlijst en dat mocht eventueel ook nog wel in vertaling.’ Die splitsing werd twee jaar geleden weer teruggedraaid. Duits is weer een heel vak. ‘Nu zie je dat docenten hun vak langzamerhand weer aan het terugveroveren zijn, dat ze weer veel aandacht schenken aan literatuur en cultuur. De beroepseer komt terug.’
Blanker wil dat zijn eindexamenleerlingen een fatsoenlijk betoog kunnen schrijven in het Duits, dat ze in die taal kunnen discussiëren over maatschappelijke onderwerpen en dat ze kennis hebben gemaakt met klassiekers als die van Thomas Mann. ‘Het zijn vwo'ers. Je hebt het toch over de toekomstige elite van het land.’ Het vak is luchtiger geworden, meent de docent. ‘Vroeger was het allemaal wat zwaar, met depressieve films en literatuur.’ Luchtig of niet, naamvallen moeten nog steeds worden geleerd. ‘Natuurlijk. Maar ik ben geen voorstander van proefwerken met alleen maar rijtjes. Aan rijtjes op zich heb je niets. Dan is het zoals in het liedje “De bom”, van Doe Maar, waarin iemand oplepelt: “Mit nach nebst nächst”, enzovoort - dat kun je dan opdreunen als de bom valt, maar verder heb je er niets aan. Als mijn leerlingen in de zesde bij het spreken hun naamvallen beheersen, vind ik dat heel knap. Dan gaan ze voor goud.’
| |
■ Taaldorp
Veel leerlingen vinden Duits vanwege die naamvallen een moeilijke taal. Volgens professor Visser is - door het lerarentekort en door die mislukte lancering van Duits 1 - op de scholen veel expertise verdwenen op het gebied van mondelinge vaardigheden. Veel scholen proberen Duits nu weer ‘leuk’ te maken door het invoeren van zogenoemde ‘taaldorpen’. Dat is een klaslokaal of andere ruimte die zó wordt ingericht dat het lijkt alsof je in Duitsland bent. In dat ‘dorp’ heb je dan allerlei ‘communicatieve situaties’. Een winkeltje, een VVV-kantoortje, enzovoort. Visser is er niet bijster enthousiast over. ‘De gedachte is dat zo'n dorp het onderwijs levendig maakt. En inderdaad kan ik me voorstellen dat het leerlingen motiveert, maar ik vraag me wel af: steek je niet heel veel energie in de logistiek van zo'n project, terwijl je niet zeker weet wat het uiteindelijke leereffect is?’
Thony Visser, hoogleraar Duits in Leiden: ‘Het helpt bij het zakendoen als je moeite doet voor elkaars taal en cultuur.’
Foto: Marc de Haan © Universiteit Leiden
Docent Blanker is eveneens sceptisch. ‘Er zijn scholen die het heel leuk doen hoor, maar de uitvoering is vaak wat kneuterig.’ Veel beter zou het volgens hem zijn om docenten te importeren uit Duitsland. ‘Het is een heel simpele oplossing: native speakers Duits voor de klas. Er bestaat een Europees programma voor docent-assistenten. Dat zijn native speakers die met een beurs naar Nederland komen. Het is toch heel spannend om uit de eerste hand te horen hoe het was om in de DDR te wonen? Of in een traditioneel Beiers dorp? Dat programma zou veel meer moeten worden gestimuleerd.’
| |
■ Onderdompeling
In Venlo staat een middelbare school die een tweetalig programma aanbiedt: Duits en Nederlands. Op het Valuascollege krijgen leerlingen bijvoorbeeld wiskundeles in het Duits. Bovendien is het aantal taaluren Duits daar opgeschroefd tot hetzelfde niveau als Engels. Leraar Duits Louis Seelen was de medeinitiator van het tweetalige programma. De filosofie van Seelen: het leren van een taal heeft weinig met intelligentie te maken; je moet erin worden ondergedompeld. Vroeger gebeurde dat nog vanzelf, in elk geval in de grensstreek: van Groningen tot aan Maastricht keek men naar Duitse televisiezenders, die veel meer te bieden hadden dan de Nederlandse tv. Jongeren keken naar in het Duits nagesynchroniseerde Amerikaanse films. ‘Mijn John Wayne sprak Duits’, herinnert Seelen zich uit zijn jeugd in de grensstreek. ‘Tijdens mijn eerste les Duits op school kon ik alles al verstaan. En met mij een hele generatie.’
De Duitse televisie is in de grensstreek inmiddels niet meer zo populair; het Nederlandstalige en Engelstalige aanbod is nu veel groter. De leerlingen van Seelen komen nu met ‘nul voorkennis’ de klas binnen. Duits is echt een vreemde taal geworden, die in veel te korte tijd moet worden aangeleerd. Seelen wilde dat veranderen en begon de tweetalige opleiding. De pioniers van het Valuascollege krijgen veel aandacht van andere scholen.
| |
■ Inkooptoerisme
Seelen vindt het onbegrijpelijk dat het vak Duits op de meeste scholen minder uren krijgt dan Engels of Frans. Allereerst omdat leerlingen het Duits (anders dan het Engels) helemaal vanaf het begin moeten leren. Maar ook omdat Duits (anders dan Frans) voor Nederland van zeer groot economisch belang
| |
| |
is. Want hoeveel leerlingen doen later nog iets met Frans, behalve op vakantie? Seelen: ‘Duits is in Europa de taal met de meeste moedertaalsprekers. Voor honderd miljoen Europeanen is het de eerste taal; het aantal Europeanen voor wie het Engels de moedertaal is, ligt op zestig miljoen.’
In Venlo is het belang van het Duits op straat te zien. Je hebt er supermarkten waarvan de klandizie voor negentig procent Duitser is. Zonder dat ‘inkooptoerisme’ gaat de middenstand daar failliet. Maar wat in het klein voor Venlo geldt, gaat in het groot op voor Nederland. ‘Er is weleens berekend’, zegt Seelen, ‘dat Nederland jaarlijks acht miljard euro laat liggen vanwege een gebrekkige kennis van het Duits.’
Goede spreekvaardigheid Duits is broodnodig voor Nederlanders, vindt Seelen: ‘De directeur van een vervoersbedrijf vertelde me een keer dat er bij hem paniek in de tent is als er iemand uit Duitsland belt. Vroeger zou dat geen probleem zijn geweest. Ander voorbeeld: een directeur vertelde me dat een werknemer - die heao had gedaan - naar Duitsland moest voor contractonderhandelingen. Maar hij liet de secretaresse de hotelkamer boeken; dat durfde hij zelf niet aan! Zijn baas hield zijn hart vast voor die contractbesprekingen.’
‘Als je een zakenpartner vraagt: “können Sie”, in plaats van “könnten Sie bitte”, is dat echt heel naar.’
| |
■ Bot
Professor Visser hoort óók vaak klachten over het Duits van Nederlanders. Ze werd een keer uitgenodigd door de Deutsch-Niederländische Handelskammer. De zakenlui maakten zich zorgen over het geringe aantal Nederlanders dat Duits leert, terwijl bedrijven daar grote behoefte aan hebben. ‘Het is dat Nederland die haven heeft’, hoorde ze van een Duitse zakenman. ‘Maar als we konden kiezen, deden we nu niet zo intensief zaken met Nederlanders.’ De reden? Nederlanders spreken vaak minder goed Duits dan ze zelf denken. Vooral met hoffelijkheidsvormen gaat het nogal eens mis. Veel Nederlanders snappen het verschil niet tussen het Nederlandse je en het Duitse du. Visser: ‘Als je tegen een zakenpartner meteen begint te “duzen”, komt dat onbedoeld echt vre-se-lijk bot over.’ Een ander voorbeeld is het doen van een verzoek. ‘Als je een zakenpartner vraagt: “können Sie”, in plaats van “könnten Sie bitte”, is dat echt heel naar.’
Een ander misverstand: Duits is niet nodig, want je komt er ook wel met Engels. ‘Dat is gewoon onzin’, vindt Visser. ‘We weten toch dat het helpt bij het zakendoen als je moeite doet voor elkaars taal en cultuur?’
Blanker beaamt uiteraard het nut van Duits. En voegt daaraan toe: ‘Ook op cultureel vlak is Duits van groot belang. Frans ook trouwens; Frans en Duits zijn de cultuurtalen van Europa, meer dan het Engels, denk ik.’ Om toegang tot die cultuur te hebben moet je de taal beheersen, vindt hij, want je kunt niet alles in vertaling lezen. ‘Neem Heinrich Heine. Dat is verschrikkelijk in vertaling; die man staat bekend als de onvertaalbare. Die moet je in het Duits lezen.’ Blanker probeert zijn klassen iets mee te geven van die Europese cultuur. Hij merkt dat ze openstaan voor zoiets als ‘esthetische ervaring’. Bijvoorbeeld als hij gedichten leest van Gottfried Benn (1886-1956). ‘Die klinken alsof ze gisteren geschreven zijn. Heel modern, heel confronterend, wonderschoon van taal. Dat maakt iets bij ze los.’
| |
■ Moeilijkdoenerij
Maar docenten als Blanker zijn zeldzaam. Dat merkt Visser aan haar eerstejaarsstudenten. Ze moet veel bijspijkerles geven over onderwerpen die op school aan bod hadden moeten komen. ‘Dan moet ik bijvoorbeeld duidelijk maken dat het wel degelijk belangrijk is om naamvallen te beheersen. Ze denken soms: die hebben wij in het Nederlands toch ook niet, en we begrijpen elkaar toch? Ik liet eerstejaars een keer een niet al te ingewikkeld artikeltje uit Die Zeit lezen, met de vraag wat ze van die tekst vonden. Moeilijkdoenerij vonden ze het, met heel lange zinnen en ingewikkelde grammaticale constructies. Konden die Duitsers niet eens normaal schrijven? Dat vond ik een heel interessante reactie. Ik legde uit dat die zinnen voor Duitsers niet zo ingewikkeld zijn, júíst doordat het Duits naamvallen heeft. Want daardoor zie je in één oogopslag hoe deelzinnen aan elkaar verbonden zijn. Maar als je de naamvallen niet snapt, zoals die eerstejaars, dan begrijp je die zinnen inderdaad niet en lijken ze nodeloos ingewikkeld. Eigenlijk is het van de gekke; dat hadden ze op school moeten leren.’
Louis Seelen voorspelt ‘een groot probleem’ als de overheid niets doet om het Duitse-taalonderwijs te verbeteren. Ook hij zou graag meer Duitse native speakers voor de klas zien. Maar op dit moment is het voor een Duitser ongunstig om in Nederland aan de slag te gaan. Zo verdient een leraar in Duitsland meer dan in Nederland. Ook worden diploma's niet soepel erkend.
Visser: ‘Van Nederlanders werd altijd gezegd: die spreken hun talen. Dat is nu nog steeds ons zelfbeeld. Maar we denken kennelijk dat die talenkennis genetisch wordt doorgegeven; dat we er geen moeite meer voor hoeven doen.’
|
|