Horstlog
Vakkennis voor de leraar
De Onderwijsraad heeft aan staatssecretaris Van Bijsterveldt geadviseerd dat de lerarenopleidingen van het hbo voortaan met een centraal landelijk examen worden afgesloten voor de specifieke vakkennis. Aldus een krantenbericht van kort voor de zomer. De staatssecretaris had om zo'n advies gevraagd omdat zij zich zorgen maakt over het niveau van afstuderende leraren. Ik verwacht dat dat centrale examen er inderdaad komt.
Wat is eigenlijk het vak van leraar? Bijvoorbeeld de leraar aardrijkskunde, of de leraar Nederlands? Daarover bestaat verschil van mening. Uiteraard moet de leraar Nederlands het een en ander van Nederlands weten.
En hij moet ook in staat zijn om dat goed uit te leggen. Tot zover lijkt alles heel simpel. De meningsverschillen komen pas als we gaan vragen hoe de verhouding tussen die twee moet zijn: hoeveel Nederlands en hoeveel didactische vaardigheden? Is een goede leraar eerst en vooral iemand met een grote vakkennis, die vervolgens ook nog goed kan lesgeven? Of willen we vooral een goede docent, een uitlegger, begeleider en inspirator, die, natuurlijk, ook wat specifieke vakkennis moet hebben?
Van Bijsterveldt schreef in haar brief aan de Onderwijsraad dat volgens velen de nadruk te veel op het ‘kunnen’ ligt, en te weinig op het ‘kennen’. Of het inderdaad ‘te’ is, laat ik in het midden. Maar ons onderwijs, eigenlijk van hoog tot laag, heeft de afgelopen veertig jaar inderdaad een geweldige verschuiving doorgemaakt van het een naar het ander. Dat zal wel niemand kunnen ontkennen. Het deel vakkennis (in ons voorbeeld: ‘Nederlands’) is almaar verkleind, ten gunste van het deel didactische vaardigheden. En ja, het is waar dat de vakkennis van afstuderende leraren van de hogescholen thans bescheiden is.
Ik ben dus niet tegen die centrale toetsing; het kan een beetje helpen. Maar veel verwacht ik er niet van. Ten eerste omdat belangrijker factoren buiten schot blijven; en ten tweede omdat we beslist onvoldoende begrijpen van wat er gaande is. Als je de oorzaak niet kent, valt het gevolg nooit goed weg te nemen. Zowel het een als het ander laat zich uitleggen.
Voor het eindniveau van de lerarenopleidingen aan de hogescholen is een beetje variatie tussen de diverse instituten lang niet zo belangrijk als het verwoestende systeem van de zogenaamde outputfinanciering: hoe meer diploma's je uitreikt, hoe meer subsidie je krijgt. Al bij de invoering van dit systeem hebben vooruitziender personen erop gewezen dat zoiets funest is voor de kwaliteit. Een feilloos recept voor niveauverlaging. Ik weet niet of de Onderwijsraad hier iets over zegt. In ieder geval verwacht ik op dit punt niet snel verbetering.
Moeilijker, en ik denk: wezenlijker, is de vraag waarom men, vanaf de jaren zeventig, zonodig de didactische vaardigheden almaar meer aandacht gaf, en de vakkennis regelrecht afkneep. Want zo was decennialang de stemming, ook onder de hbo-docenten. Ik heb er bijna dertig jaar tussen gezeten. Er was niet alleen steeds weer minder tijd en ruimte voor de vakkennis, nee, vakkennis werd regelrecht gewantrouwd, in het beste geval grotendeels overbodig genoemd, elitair, een hobby voor freaks. Vakkennis moest actief aan banden gelegd worden, en binnen de perken gehouden. Een fascinerend standpunt, zeker in een samenleving die menigeen graag een ‘kennis-samenleving’ noemt. Wat zit, of zat, daarachter?
Als ik Van Bijsterveldt was, zou ik nog een beetje doorvragen. En niet meteen tevreden zijn met een gemakkelijk oplossinkje.
Joop van der Horst