| |
| |
| |
[Nummer 9]
| |
| |
| |
‘Het gladstrijken van de laatste plooien’
De taal van de diplomaat
Ruud van der Helm
Diplomaten moeten conflicten met andere landen voorkomen zonder op lange tenen te staan. Tegelijk moeten ze ook de eigen doelen halen. En uitleggen waarom ‘thuis’ dingen mogen die elders ondenkbaar zijn. Taal speelt daarbij een belangrijke, zo niet de belangrijkste rol. Aanvaarding of erkenning? Spijtbetuiging of excuus? Voor de diplomaat is het een wereld van verschil. Over taalkundig koorddansen voor gevorderden.
Foto: © Juice Images
In het Pentagon-jargon heten burgerslachtoffers ‘nevenschade’ en met de Bosnische generaal Mladić had het Nederlandse leger ‘nogal eens wat misverstanden en communicatiestoornissen’. Wie mee wil tellen op internationaal niveau kan er onmogelijk omheen: taal is in de diplomatie het belangrijkste instrument. Niet voor niets wordt van een diplomaat gezegd dat hij je kan vertellen naar de hel te lopen op een manier dat je daadwerkelijk uitkijkt naar de reis. Tegelijkertijd moet een diplomaat ook op zijn tellen passen. Eén ondiplomatiek woord kan diezelfde hel ook zomaar doen losbarsten.
Diplomatieke taal heeft dan ook zijn eigen regels en codes. Sommige daarvan liggen vast, maar het merendeel komt tot stand binnen een spel van elkaars grenzen aftasten zonder deze te overschrijden. Voor een buitenstaander is diplomatieke taal daardoor vooral omzichtig, ontwijkend en pompeus. En toegegeven: de diplomatie houdt het taalaura graag in stand met terloopse Franse rudimenten, tenenkrommende understatements en verhullende vaktermen. Waarom kunnen diplomaten niet gewoon zeggen wat ze bedoelen? En wie bepaalt wat de regels zijn?
| |
■ Rookgordijn
Het is iedereen bijna instinctief duidelijk: wie diplomatiek moet zijn, kan het maar beter niet recht voor zijn raap zeggen. Een hoogoplopende ruzie wordt dan al gauw teruggebracht tot een ‘zakelijk verschil van inzicht’, een moeizame onderhandeling tot ‘het gladstrij- | |
| |
ken van de laatste plooien’ en een vervelend besluit dat eigenlijk al genomen is tot een ‘intentie’. Van een afstand lijkt diplomatieke taal vooral op een rookgordijn van nietszeggende termen en clichématige uitdrukkingen. Maar schijn bedriegt: diplomatieke taal is wel degelijk doelgericht. Om de hete brij heen draaien is dus niet voldoende. Als de boodschap niet overkomt, is de missie niet geslaagd. Wie met veel omhaal van woorden zijn schoonmoeders culinaire eer niet wil kwetsen, maar zich een volgende keer toch weer met een stoïcijnse glimlach door die smakeloze niertjesquiche moet worstelen, die heeft gefaald.
In de relaties tussen landen geldt precies hetzelfde. Juist internationale diplomatie gaat over het onderhouden van relaties om ze te kunnen gebruiken bij het bereiken van je eigen doelen. In de klassieke diplomatie is het hoofddoel het voorkomen van een conflict of het oplossen ervan. Maar in de eigentijdse diplomatie gaat het ook om het overhalen van anderen om een standpunt te steunen, of om het uitleggen van het beleid van een land (de zogenoemde publieksdiplomatie). Nederland heeft dan ook wel een reputatie hoog te houden: hoe leg je uit dat je drugs vrij kunt kopen, homo's met elkaar kunnen trouwen en Geert Wilders geen cineast is?
| |
■ Tactvol en tactisch
Diplomatieke taal is in essentie gericht op het bereiken van een resultaat waar beide partijen mee verder kunnen en dat het minst schadelijk is voor de eigen positie. Dat het daarbij geregeld koorddansen is, lijdt geen twijfel. Als het gaat om internationaal imago en nationale trots, blijken grenzen vaak eerder bereikt dan gedacht. Een diplomatiek geschil wordt door de aangevallen partij al gauw uitgelegd als een ‘inmenging in binnenlandse aangelegenheden’, terwijl de verwerende partij het zal gooien op een ‘misverstand’, hoeveel waarheid er ook achter dit ‘misverstand’ schuilgaat. Het afbreken van diplomatieke betrekkingen maakt wel de standpunten duidelijk, maar toenadering wordt er juist door bemoeilijkt. Dat maakt verzachtende en constructieve taal noodzakelijk: de harde waarheid brengt de partijen in verlegenheid of leidt tot escalatie. Diplomatieke taal is dan ook tegelijkertijd tactvol en tactisch. Een diplomaat legt eerder de nadruk op wat wél gezegd kan worden en is getraind - soms door schade en schande - om mogelijk als agressief of ongepast ervaren taal te vermijden.
Een mooi voorbeeld is de relatie tussen Nederland en Indonesië. Die relatie is - diplomatiek gezegd - historisch gecompliceerd. Jarenlang waren de erkenning van de Indonesische onafhankelijkheidsverklaring van 1945 (de ‘Proklamasi’) en de excuses voor het gewelddadige Nederlandse optreden heikele punten die het liefst niet bij naam werden genoemd. Pas in 2005 werd diplomatiek de beslissende stap gezet. Toenmalig minister van Buitenlandse Zaken Ben Bot was aanwezig bij de viering van de Indonesische onafhankelijkheid en sprak daar namens de Nederlandse regering ‘de politieke en morele aanvaarding’ van de Proklamasi uit, want ‘met de kennis van nu moet [men] constateren dat Nederland destijds aan de “verkeerde kant van de geschiedenis” is terechtgekomen door niet tijdig de onafwendbaarheid van de Indonesische onafhankelijkheid te onderkennen’.
Ook kwam het tot een spijtbetuiging voor het aangedane leed. Maar de goede luisteraar kon het niet misverstaan: aanvaarding was geen erkenning en een spijtbetuiging geen excuus. President Yudhoyono antwoordde vervolgens dat erkenning en excuses ook voor Indonesië niet aan de orde waren. Toch bleek Bot, die als kind zelf in een jappenkamp heeft gezeten, veel indruk te hebben gemaakt, zodat zijn rede nagenoeg unaniem geroemd werd. Zelfs de kritische VVD sloot zich er bij monde van Hans van Baalen bij aan met een onderstreping van de welbegrepen ambiguïteit: ‘Ik leg de speech van de minister wel zo uit dat de Nederlandse regering tegelijkertijd de oud-strijders in ere houdt.’ Een staaltje van taalbehendige topdiplomatie.
Het moeten aanbieden van excuses zegt iets over de plaats van een land in de internationale pikorde: wie buigt voor wie?
| |
■ Omgangsvormen
Om het internationale verkeer te vergemakkelijken zijn er afspraken gemaakt over diplomatieke omgangsvormen. Dat geldt ook voor sommige taalhandelingen. Daardoor is de diplomatieke taal voor een deel erg formeel, en komt hij, zoals het ministerie van Buitenlandse Zaken op zijn website zelf al toegeeft, ‘wat stijf en vormelijk’ over. Zo vindt de aanstelling van een ambassadeur plaats door een uitwisseling van een ‘agrément’ (akkoordverklaring) door het ontvangende en de ‘lettres de créance’ (de geloofsbrieven) door het zendende land. Vaste formules vormen hierbij handige hulpmiddelen die door alle landen worden aanvaard om (lastige) boodschappen over te brengen zonder daarbij persoonlijk te hoeven worden. Zo loopt veel formele communicatie tussen landen via zogenoemde ‘notes verbales’. Deze worden in een neutrale, onpersoonlijke toon geschreven en ondertekend met een stempel en (onleesbare) paraaf. De Nederlandse aanhef is standaard: ‘De ambassade van het Koninkrijk der Nederlanden biedt het ministerie van Buitenlandse Zaken van de Republiek/het Koninkrijk haar complimenten aan en heeft de eer het ministerie te berichten dat...’, met als afsluiting: ‘De ambassade maakt gaarne van deze gelegenheid gebruik om het ministerie van Buitenlandse Zaken van de Republiek/het Koninkrijk de hernieuwde verzekering harer bijzondere hoogachting te betuigen.’ Niet bepaald een persoonlijke brief.
Dat het er af en toe ook wat minder stijf en vormelijk aan toegaat, bewijst de Belgische oud-minister van Buitenlandse Zaken Karel De Gucht, die zo al menig diplomatiek schandaal heeft gevoed. Noemde hij Jan Peter Balkenende eerst ‘Harry Potter’, daarna zette hij de relaties met Congo onder druk door de regering frontaal van corruptie te beschuldigen (De Gucht koos bewust niet voor het veel diplomatiekere ‘onvoldoende verantwoording voor publieke middelen’). Terecht of onterecht, landen grijpen zulke incidenten graag aan om hun openlijke verontwaardiging te uiten, ofwel om imagoschade te voorkomen óf om er hun positie mee te verstevigen. Het (moeten) aanbieden van excuses zegt nu eenmaal ook iets over de plaats van een land in de internationale pikorde: wie buigt voor wie?
| |
■ ‘Onze trouwste bondgenoot’
Misverstanden en onbegrip kunnen maar ten dele worden voorkomen door het vastleggen van omgangsvormen en taalcodes. De essentie van de diplomatie laat zich daar niet door vangen. Een diplomatiek woordenboek bestaat niet.
| |
| |
En gelukkig maar. Het is juist beter dat de betekenissen van woorden niet helemaal vastliggen. Om een boodschap doelgericht over te brengen, wordt van diplomaten dan ook veel taalbehendigheid verwacht. Daarvoor staat hun een scala aan taalgereedschap ter beschikking, waarbij typische instrumenten als eufemisme, overdrijving, holle frase en understatement een hoofdrol spelen.
Het eufemisme is het bekendste diplomatieke taalgereedschap. Deze verzachtende manier van spreken wordt toegepast wanneer een vervelende boodschap moet worden overgebracht, wanneer men probeert een ander niet te kwetsen en wanneer de diplomatieke relatie moet worden opengehouden. Eufemismen zijn bruikbaar om een situatie te laten deëscaleren, bijvoorbeeld plooien gladstrijken (‘zware onderhandelingen voeren’), een misverstand uit de wereld helpen (‘een diplomatieke blunder rechtzetten’), of om vervelende zaken te verzachten, bijvoorbeeld door burgerslachtoffers te benoemen als nevenschade (leenvertaling van collateral damage).
Af en toe helpt het juist om via een overdrijving de boodschap wat aan te dikken door het goede sterk te benadrukken (onze trouwste bondgenoot), of juist het slechte (het grootste gevaar, de As van het Kwaad).
Dat Nederlandse diplomaten geen specifieke taalvaardigheidstrainingen krijgen, is verbazingwekkend.
| |
■ ‘Oriënterende fase’
Soms is het maar beter om zo min mogelijk te zeggen, om het diplomatieke proces niet nodeloos onder druk te zetten door te vroeg met een oordeel of conclusies naar buiten te komen. De diplomatieke holle frase van neutrale, nietszeggende woorden en begrippen die alles openhouden, is dan bruikbaar. Hoewel een krachtig geen commentaar hier op zijn plaats zou zijn, spreken diplomaten liever over ‘een goed gesprek’ of ‘een interessant onderhoud’, zitten ze ‘in een oriënterende fase van de onderhandeling’ of is er ‘wederzijdse bereidheid om verder te spreken’. Natuurlijk is dit soort nietszeggendheid lang niet altijd bevredigend voor de buitenwacht.
Anders ligt dat bij het mediagenieke vierde gereedschap: het understatement. Een understatement drukt iets opzettelijk minder sterk uit dan de bedoeling is (vaak met een licht spottende ondertoon), waardoor de boodschap juist wordt versterkt. De werkelijke bedoeling kan niemand ontgaan. De Amerikaanse oud-minister van Buitenlandse Zaken Colin Powell diskwalificeerde de wapeninspecteurs in Irak met een ‘Ze hadden er meer van kunnen maken’, en maakte zo de weg vrij voor de Irak-oorlog. De raketlanceringen door Noord-Korea heten ‘niet constructief’. Andere typische diplomatieke understatements zijn: ongelukkig met de uitkomst (‘woedend’), niet gebaseerd op feiten (‘een leugen’) en niet voldoende doordacht (‘slecht, onbruikbaar’). Waar een eufemisme deëscaleert, voert de diplomaat met een understatement de druk op de relatie bewust verder op.
Illustratie: Hein de Kort
| |
■ Spionagevliegtuig
Het overbrengen van de boodschap is maar één kant van het verhaal. Er is vaak al een heel spel van onderhandeling aan voorafgegaan. Want als het er werkelijk om gaat, dan moet ieder woord op een goudschaaltje worden gewogen. Zo maakte in 2001 een Amerikaans spionagevliegtuig een noodlanding op het Chinese eiland Hainan na een botsing met een Chinees jachtvliegtuig. De diplomatieke wereld was in rep en roer, want China was niet van plan om de bemanning met het volgende vliegtuig naar huis te sturen. China wilde eerst openlijke excuses van de VS voor het ongeluk. De VS waren daarentegen niet van zins om zich de vernedering van een verontschuldiging af te laten dwingen. Diplomaten aan beide zijden werkten dag en nacht achter de schermen om een formule te vinden die
| |
| |
voor beide landen aanvaardbaar zou zijn. Dit lukte pas toen de VS in hun verklaring sorry veranderden in very sorry.
Dit soort acceptabele quasi-synoniemen - woorden die hoegenaamd hetzelfde uitdrukken, maar toch voor meerdere partijen aanvaardbaar zijn - is uiterst bruikbaar bij het zoeken van toenadering of het bereiken van consensus. Tegenstanders van kernwapens spraken bijvoorbeeld van de ‘neutronenbom’, de voorstanders van de ‘neutronengranaat’, waarna de toenmalige minister van Buitenlandse Zaken koos voor ‘neutronenwapen’. Het eufemistische alternatief van de Amerikaanse minister van Defensie om het ‘een stralingsversterkend apparaat’ te noemen, haalde het duidelijk niet. Juist dit soort lenigheid en flexibiliteit is nodig om uit benarde situaties te geraken.
| |
■ Open-eindconstructie
Het nadeel van deze woordenwegerij is dat een onderhandeling over de boodschap in veel gevallen ook leidt tot eindeloos gemarchandeer, zeker wanneer veel verschillende partijen zich moeten kunnen vinden in het resultaat. Zo is de voorbereiding van een gezamenlijke internationale verklaring een voortdurende uitwisseling van woordsuggesties en zinsconstructies die mogelijk tot een vergelijk kunnen leiden. Helaas leidt dit vaak tot een tekst die dan wel door alle partijen kan worden aanvaard, maar ook veel dingen in het midden laat: de ‘open-eindconstructie’. Partijen beloven dan bijvoorbeeld dat ze ‘alles in het werk stellen om de doelen te bereiken’, maar verzuimen dat concreet te maken. Zo stelde Woodrow Wilson in 1918 een veertienpuntenplan op voor beëindiging van de Eerste Wereldoorlog, waarbij als vierde punt gold dat een wapenreductie nodig was ‘tot het niveau dat strookt met de nationale veiligheid’.
De gezamenlijke afspraken die op die manier zijn gemaakt, kunnen soms ook door iedere partij op eigen wijze worden geïnterpreteerd. Diplomaten passen dit soort voor meerderlei uitleg vatbare formuleringen dan ook weleens bewust toe. Zo stuurde de onderhandelaar bij het sluiten van de Rambouillet-akkoorden tussen Servië en Kosovo aan op de formulering dat Kosovo ‘gelijkwaardige’ internationale betrekkingen mocht onderhouden als de andere delen van Servië-Montenegro. Gelijkwaardig betekende voor Kosovo ‘gelijke relaties’, terwijl Servië dat zeker niet bedoelde, omdat dit ook een impliciete erkenning van de zelfstandigheid van de ‘afvallige provincie’ zou betekenen. Hoewel dit soort bewuste dubbelzinnigheden de problemen meestal niet oplossen, kan er wel tijd mee worden gewonnen die een latere oplossing mogelijk maakt. Maar als partijen er echt niet uit willen komen, kan ook de taal daar niets aan veranderen.
De Indonesische president Susilo Bambang Yudhoyono (I.)en voormalig minister van Buitenlandse Zaken Ben Bot, tijdens diens bezoek in augustus 2005.
Foto: Antara
| |
■ Scrabble
Een goede taalantenne en een grote taalbehendigheid blijven intussen onmisbaar voor een diplomaat. En vanwege de huidige telkens veranderende machtsverhoudingen, de wisselende belangen en de onverwachte overgevoeligheden zouden die eigenschappen eigenlijk geregeld moeten worden aangescherpt in specifieke taalvaardigheidstrainingen. Dat Nederlandse diplomaten die niet krijgen, is verbazingwekkend. Want gemeend of niet: als het veranderen van sorry in very sorry het verschil uitmaakt tussen een minder vreedzame en een vreedzamere wereld, dan is er duidelijk meer behoefte aan scrabble. En minder aan stratego.
Ruud van der Helm is Eerste Ambassadesecretaris op de Nederlandse ambassade in Accra. Dit artikel werd op persoonlijke titel geschreven.
Voor dit artikel werd dankbaar gebruikgemaakt van voorbeelden uit Jan Jaap Kleinrensink, ‘Diplomatieke codetaal: op zoek naar de sleutel’ (in Internationale spectator, 2005, nr. 4), Gert Riphagen, De notadokter is gek! (bundel columns over ambtelijke taal, 2004), Jovan Kurbalija en Hannah Slavik (ed.): Language and Diplomacy (2001) en verder Kamerstukken, nationale en internationale pers en suggesties van collega's.
| |
Een code aan M
Naast de diplomatieke taal bestond er ook jarenlang een diplomatentaal. De diplomatie werd toentertijd gevormd door een ‘buitendienst’ van carrièrediplomaten die na hun studie vertrokken en pas na hun pensioen weer terugkeerden naar Nederland. Bij deze microkosmos hoorde ook een eigen taal, met veel Franse en Latijnse invloeden. Ambassadeurs spraken elkaar aan met amice en medewerkers kwamen op de ambassade ‘laboreren’ (in de oude betekenis ‘zich inspannen’). Daarmee kreeg de diplomatieke taal ook de geur van een elitetaal.
Tegenwoordig zijn alle diplomaten ook ‘gewone’ ambtenaren en verwisselen ze de ambassade geregeld voor een functie in Den Haag. Daarmee is ook de diplomatieke subcultuur en een groot deel van de bijbehorende stereotiepe taal verdwenen. Zo is het Frans langzaamaan tot rudiment verworden. Het komt nog terug in vaste vormen als avant 20 juli (met als variant ultimo 20 juli) of technische termen als restreint document (‘vertrouwelijk document’), maar de aristocratische toon is verdwenen. De belangrijkste taalinvloeden komen steeds meer uit het Engels, omdat dit ook in diplomatieke kringen de plaats van het Frans heeft overgenomen.
Wat resteert, is een soort vaktaal, die vooral wordt beheerst door een oneindige reeks afkortingen, zoals ozz. voor ‘onzerzijds’ en h.t.s. voor ‘hierter stede’, die nog altijd veel worden gebruikt. Het meest in het oog springend zijn de afkortingen voor de ministers. Zo heet de minister van Buitenlandse Zaken voor alle diplomaten ‘M’ en zijn collega voor Ontwikkelingssamenwerking ‘R’, zowel in de informele gesprekken als bij formele interne communicatie. ‘Een code aan M’ is voor een diplomaat vanzelfsprekend een (vertrouwelijk) bericht aan de minister.
|
|