■ Getippeld
In die oorspronkelijke betekenis komen we jatmoos in 1904 voor het eerst tegen, in een boek van Bernard Canter getiteld Kalverstraat. In dit boek, dat het leven van de Joden in Amsterdam beschrijft, zijn diverse ‘Joodse’ woorden voor het eerst vastgelegd. Dat geldt ook voor jatmoos, dat we tegenkomen in het volgende dialoogje:
- | ‘Dag Dóvid. Heb je al handgift?’ |
- | ‘Natuurlijk heb ik al jatmoos. In zoo'n zaak zal men geen jatmoos hebben.’ |
Jatmoos gaat via het Jiddisch terug op het Hebreeuwse jad, dat ‘hand’ betekent. Moos is in het Hebreeuws ‘geld’.
In 1906 werd jatmoos voor het eerst opgenomen in een Bargoense woordenlijst, De boeventaal van de Amsterdamse politiecommissaris W.L.H. Köster Henke. Ook daar vinden we het terug in een dialoogje, namelijk:
- | ‘Heb je wat benosseld [hier: “verdiend”] vanavond?’ |
- | ‘Noppes, 'k heb den heelen dag getippeld en nog geen jatmoos gehad.’ |
Net als veel andere ‘Joodse’ woorden kent jatmoos veel spelling- en vormvarianten. Köster Henke vermeldt het tevens als gakmoos, jetmoos en tsjakmoos. Elders zijn nog aangetroffen jadmoos, jatmaus, jatmoes en jatmous.