Spaan
Stijl
Over schrijfstijl wilde ik het hebben. Er is niets waarop een schrijver zo jaloers kan zijn als op de schrijfstijl van een ander. Verkoopcijfers van de concurrent kunnen ook een bron van ergernis vormen. Reken maar dat de meeste collega's van Herman Koch de winkelprijs van Het diner hebben opgevraagd en dat zij allang de glijdende royaltypercentages van het standaardcontract hebben vermenigvuldigd met een via de televisie en mond tot mond doorgebriefd oplagegetal van 150.000. Koch zelf is niet te beroerd om hier en daar te laten vallen dat hij inmiddels een Jaguar heeft besteld, wat het tandenknarsen er niet minder op maakt. Nee, als schrijvers iets kunnen, is het sommetjes maken. Feilloos houden ze bij hoe vaak een ander in De wereld draait door mag zitten, en ze weten precies waarom hij wel en zij geen literaire prijs hebben gekregen: ‘vriendjespolitiek’.
Maar van de virtuositeit van andermans stijl kan een schrijver (en een schrijfster misschien nog langer) pas goed wakker liggen. Ik weet vetes in de literatuur, ik zeg niet welke, anders moet ik weer de naam van Zwagerman noemen, die op niets anders zijn gestoeld dan op jalousie de métier. Wie zou deze alinea van P.F. Thomése niet graag voor zijn rekening hebben genomen?
Ik voelde twee generaties borstvorming met hun verschillende fasen van hardheid/zachtheid in mijn rug prammen, de bijbehorende konten strelend mijn flanken schampen, maar een harde knoeperd kreeg ik er niet van.
De wending aan het slot kun je reviaans noemen. Eerst een, in vormtechnisch opzicht, literaire opsomming en dan opeens die chute van spreektaal. Ik geef nog een voorbeeld om de stelling te verduidelijken dat Thomése volgens mij de grootste stilist van zijn generatie is. Ook die zin komt uit J. Kessels: the novel, een in opperste ontspanning geschreven hoogtepunt van humor en taaloefening. J. Kessels en de ik-figuur zitten in de auto op weg naar Hamburg. Ze luisteren naar de countryzanger Doug Sahm.
‘Mmm, beautiful day, mmm beautiful Texas sunshine’, neuriede J. Kessels, terwijl hij met zijn sigarettenrook in onze kleine cabine de concurrentie leek aan te willen gaan met de gerenommeerde Duitse staalindustrieën, en ondertussen Dougs hardcorebegeleidingsband de steelguitar liet klagen, de fiddle liet gieren van verdriet - maar op zo'n manier dat je er vanzelf vrolijk van werd.
Eigenlijk zou ik hier uit geestdrift het hele boek wel willen voorlezen, maar dat zou bij jan en alleman op bezwaren stuiten, niet het minst bij diegenen die Thomése zijn schrijfstijl misgunnen.
De keizer op het gebied is Reve natuurlijk niet. Hoe goed ook, hij haalt het niet bij de Maradona van de zinsconstructie, Louis Couperus. Dat dit allesbehalve een loze bewering is, laat het volgende citaat zien.
De weg kwam, slingerde zich, ging voorbij, eenzaam, verlaten en treurig.
We zijn op een punt beland in De boeken der kleine zielen dat er van stralend optimisme geen sprake meer is. Hoor maar hoe die weg er verder bij ligt.
Het was of de slingerende weg kwam uit lage kimmen, en ging naar lage kimmen toe, duikende in nederigheid onder heel lage luchten, en alleen de sparren spietsten nog, fer en recht, maar verder was er een bukken, overal.
Een happy end is verder weg dan ooit. De grote schrijvers kunnen iets suggereren zonder het te zeggen. Dat is de essentie van stijl.
Henk Spaan