â– Burgermannetjes
Zo eindigt het derde couplet. In het vierde en laatste couplet wordt dan toch nog het uiteenvallen van de fanfare bezongen. De zwervers uit vrije wil zijn alsnog burgermannetjes geworden: ‘in ruil voor wat centen, / een baan bij de bank, een auto, een kind.’ Het komt er droevig uit. Voor deze ex-dromers is er geen redding meer. Er is maar één troost: er zullen altijd weer nieuwe honger- en dorstkunstenaars komen. Ergens in de stad moet alweer een nieuwe fanfare zijn opgestaan, ‘een nieuwe fanfare van honger en dorst’.
Ik bleek geluisterd te hebben naar een lied van de Vlaamse zanger Lieven Tavernier. Het werd beroemd in de uitvoering van Jan De Wilde, uit 1990. Het geldt inmiddels als het volkslied van Gent, en hele zalen zingen het mee. Dat wist ik allemaal niet toen ik het hoorde. Vic van de Reijt, die dit het op een na mooiste Vlaamse lied aller tijden vindt: ‘Er zijn mensen die dit nummer nog nooit gehoord hebben. Die mensen zijn te benijden, net als die lui die nog nooit Nescio gelezen hebben. Want die hebben de confrontatie nog tegoed met de Titaantjes, 's nachts leunend tegen het hek van het Oosterpark.’
Nescio en Tavernier: het is dezelfde sfeer van wereldhervormers, uitvreters en dichtertjes. Het sentiment ligt op de loer, maar de zanger is inmiddels al wat ouder en kan met een zekere meewarigheid terugkijken op zichzelf. Ook hier een mengsel van spot en weemoed, zodat het lied steeds van gedaante verandert. Het ene moment lijkt het een vrolijk fanfarelied, maar even later hoor je er een treurmars in. Het ene moment loop je nog achter de muziek aan, even later schrijd je traag achter een denkbeeldige kist. Hier wordt een jeugd ten grave gedragen.