â– Regels
Het lijkt voor buitenlanders dus toch wel van belang om te weten of het om een de- of een het-woord gaat. Zijn er geen regels? Zeker, elke docent Nederlands als tweede taal geeft ze graag, want cursisten zijn dol op regeltjes: 1. meervoud altijd de; 2. verkleinwoorden (-je) altijd het; 3. personen (leraar, vrouw, dokter, IND-ambtenaar) altijd de, uitzonderingen: het kind, het mormel, het wijf, het mens. Wie behoefte heeft aan meer houvast, grijpt misschien naar de Dutch Reference Grammar van de Australische neerlandicus Bruce Donaldson. Hij somt maar liefst 22 regels op die je vertellen welke zelfstandige naamwoorden de-woorden zijn, bijvoorbeeld ‘woorden die op -e eindigen’: de vrede, de zonde. Maar zo'n regel kent uitzonderingen: het einde. Voor het-woorden geeft Donaldson 18 regels, mét uitzonderingen. Al zou je al die regels kennen en goed toepassen, dan blijven er nog vele duizenden zelfstandige naamwoorden over waar géén geslachtsregels voor te formuleren zijn.
Nee, er zit niets anders op: de en het moet je gewoon uit je hoofd leren. Dat betekent dat je als buitenlander een onwrikbare verbinding moet leggen tussen het en mes, tussen de en vork. Waarschijnlijk hebben moedertaalsprekers dat ook zo gedaan, al is nog nooit vastgesteld hoe Nederlandse kinderen het precies voor elkaar krijgen dat hele Nederlandse lidwoordensysteem feilloos onder de knie te krijgen. Aanvankelijk maken ze fouten, maar die verdwijnen snel. Bij buitenlanders gebeurt dát hoogst zelden. Is er dan geen hoop?
Jawel, in een Trouw-column naar aanleiding van het 75-jarig bestaan van Onze Taal liet Jaap de Berg vorig jaar in de titel doorschemeren hoe hij de toekomst van ons lidwoord zag: ‘De Nederlants van 2082’. Weg onderscheid. Triomf voor de de, een stille aftocht voor het het. Een geruststelling voor toekomstige Surayya's - al is me niet duidelijk wat er in 2082 gebeurt als hét lente wordt.
Buitenlanders moeten heel veel moeite doen om te leren wanneer je de gebruikt en wanneer het.
Foto: © Jan Lankveld / Hollandse Hoogte