■Rode pen
Hoe anders is dat in het Nederlands. Niet alleen naar lepel (volgens de naslagwerken mannelijk) wordt met hij verwezen, maar ook naar vork (van oudsher vrouwelijk). En zelfs het mes wordt vaak ‘hij’, terwijl je toch ‘het’ zou verwachten. De rijst, de melk en de peper worden wél vaak met het aangeduid (zo zegt Campina over zijn eigen karnemelk dat ‘het’ lekker en gezond is), en als je een spannend boek uit hebt, dan mag je ‘'m’ omruilen (volgens een reclamecampagne van de Nederlandse Spoorwegen).
Dergelijk voornaamwoordgebruik leidt niet zelden tot kritiek. Zo werd er ooit in de Volkskrant geklaagd over ‘het programma, die’ en ‘post, dat’ en in Onze Taal over ‘lichaamsdeel, die’ en ‘vriendje, die’. Menigeen durft zijn intuïties niet meer te vertrouwen en schrijft met het woordenboek in de hand. Maar dat schept nieuwe problemen. Nederlandse woordenboeken melden dat gevangenis vrouwelijk is en chocola mannelijk. Maar wie zegt er nu van een gevangenis dat ‘zij’ wordt afgebroken, of van chocola dat ‘hij’ niet gezond is?
Het Nederlands is misschien wel de enige taal ter wereld die niet alleen bij tweedetaalleerders maar ook bij moedertaalsprekers voor problemen met het woordgeslacht zorgt.
Maar hoe gaat het er nu aan toe in de spontane, onbevangen spreektaal, ver weg van woordenboeken en de rode pen van de juf? Een onderzoek aan de hand van het ‘Corpus Gesproken Nederlands’, een grote verzameling mondelinge taaldata beheerd door het Instituut voor Nederlandse Lexicologie, geeft een verrassend eenvoudig beeld.