| |
| |
| |
Trots op Nederlands
Ode aan de taal van Cruijff, Flipje en Battus
Erik van Muiswinkel
In de wereld worden ongeveer zesduizend talen gesproken, die objectief gezien gelijkwaardig zijn. Toch lijkt het wel of het Nederlands net iets bijzonderder is dan de rest. Hoe kan dat? Die vraag stelde cabaretier Erik van Muiswinkel zichzelf op het congres van Onze Taal vorig jaar december. Over de lezingen op het congres las u al alles in het februari/maartnummer. Hier nu ook, op veler verzoek, een enigszins ingekorte versie van Van Muiswinkels conference.
Foto's: Bart Versteeg
Er is voor het Nederlands gestreden, eeuwenlang. Er is aan gewerkt, aan gehakt en gebeiteld. Er is om gevochten door dominees, priesters, geleerden en politici. Er wordt nog steeds om geknokt bij onze Belgische buren, die onlangs bijna geen land meer hadden, maar wel hun eigen taal.
Die taal is gegroeid, als een koraalrif, heel langzaam, en soms is er juist rap, met korte spurts, bewust aan gebouwd. Die taal is het water waarin wij als vissen zwemmen, vanaf onze geboorte. Ze is het belangrijkste houvast bij het begrijpen van ons verleden, ook al is ze in geschreven vorm telkens opnieuw onherkenbaar gemaakt door krankjorume spellinghervormingen.
| |
■Glasheldere vloeistof
Díé taal, dat mooie, veelvormige, maar door zo veel fijne mede-Europeanen bespotte Nederlands, de glasheldere vloeistof waarin de gedichten en gedachten van Herman Gorter, J.H. Leopold, Martinus Nijhoff, Gerrit Komrij, Gerard Reve, Annie M.G. Schmidt en Willem Wilmink zijn gegoten - díé taal, het plooibare zangerige muzikale Nederlands waarmee Toon Hermans, Wim Sonneveld, Bram Vermeulen en Frans Halsema ons in de theaters betoverden, het Vlaams-Nederlands waar Wim Helsen, Jan De Wilde en Kommil Foo ons mee verbazen, het onmiskenbare, individuele Nederlands waarmee Johan Cruijff ons inpepert dat het dus logisch is dat Italianen niet van je kennen winnen, maar dat je wel van ze ken verliezen, waarmee Willem van Hanegem ons godverdimme ken late hore dat je ook zonder ook maar een klote te articuleren toch van zo'n taal ken geniete, díé taal, die in de mond van wijlen onze betreurde querulant Willem Oltmans een completely and utterly andersoortige experience werd, de Nederlands wat niet outmaak hoe wordt outgesproken (als Martin Šimek zegt: ‘Jee bent een mooie man’, dan klinkt dit in zeen Nederlands mooier dan in Tsjechisch ooit kan), het Nederlands ten slotte dat Máxima nu met haar opwindende Spaanse accent gebruikt om ons toekomstige koninginnetje Jip en Janneke voor te lezen. Ja, het Nederlands waarin Jip en Janneke geboren zijn. Die taal, dat Nederlands, dat goeie ouwe splinternieuwe, springlevende Nederlands. Is dat Nederlands het waard verdedigd te worden?
| |
■Retorisch geweld
Kijk, van zo'n stijl houden wij normaal gesproken niet zo. Nederlanders wantrouwen retorisch geweld. Als iemand te mooi en te overtuigend wil spreken, gaan wij vragen stellen.
| |
| |
En toch zou het zo heerlijk zijn als je in Nederland bij openbare gelegenheden, en al helemaal in de Tweede Kamer, weer een paar sprekers zou mogen begroeten. Ik merk hier vast op dat ik het onverklaarbaar vind dat het Nederlands op duizelingwekkend veel manieren door zijn gebruikers wordt gebruikt en beoefend en bewonderd en vertroeteld, maar dat uitgerekend het spreken in het openbaar, ook aan de tafels onzer praatprogramma's en voor onze radiomicrofoons, zo dof, lelijk en slordig is. En we zijn daar zó aan gewend dat we zoiets hebben van: daar irriteren we ons niet meer aan, ze doen hun ding maar als iedereen daarin mee kan gaan.
Te mooi en te bloemrijk wantrouwen wij onmiddellijk. Ik mag deze zonde graag begaan: ik heb hiervóór bijvoorbeeld gebruikgemaakt van wat primitieve retorische technieken zoals opsomming en namedropping, en zo geprobeerd u, van wie ik vrij nauwkeurig wist wat u graag wilt horen, in een oogwenk op te zwepen tot enthousiaste strijdbaarheid, zonder ook maar een behoorlijk argument te gebruiken. De veren in de reet van de Nederlandse taal zijn natuurlijk verdiend, maar deze veren zijn ook open deuren als ik het zo mag zeggen, en dat mag niet maar ik doe het toch.
| |
■Oogappel
Is dat Nederlands van ons meer waard dan andere talen? Allicht niet, maar misschien wordt er wel meer mee gedaan. Daar wil ik straks heen.
Maar eerst nog dit: zeker in deze talige ruimte mag het bekend worden verondersteld dat alle talen die er op Moeder Aarde gesproken worden evenveel bestaansrecht hebben, maar desondanks vinden we onze eigen taal toch vertrouwder en liever en rijker dan andere. En desondanks is juist onze taal in het bezit van dat ‘je ne sais quoi’ dat haar tot oogappel onder de duizenden bekende mensentalen maakt. Je bent er, vooruit dan maar, een beetje trots op.
Het woord is gevallen.
Ik ben mijn hele leven, grotendeels onbewust, heus wel trots geweest op ons land, op Nederland, maar dat gevoel is door de politieke ontwikkelingen in deze piepjonge eeuw wel wat tanende. Als Rita Verdonk met haar beweging inderdaad 25 zetels in ons parlement zou gaan halen, dan is het wat mij betreft wel een beetje uit met dat trotse gevoel. Trots is een problematisch begrip, trots is het woord niet. Het gaat er mij hier om wat het woord dan wél is.
Het zou zo heerlijk zijn als je in Nederland bij openbare gelegenheden, en al helemaal in de Tweede Kamer, weer een paar sprekers zou mogen begroeten.
| |
■Nieuwe kleren
Ik voel me diep verbonden met onze Hollandse wolkenluchten. Ik ben erg sterk voor onze onvoorwaardelijke vrijheid van meningsuiting en marihuana. Ik ben tevreden over de geringe hoeveelheid geweld die onze politie gebruikt. Ik heb waardering voor de dingen die onze soldaten op onze kosten in Afghanistan proberen te verrichten. Ik heb tot in mijn vezels genoten van dertig jaar Van Kooten en De Bie. Ik heb geschreeuwd voor ons Nederlandse totaalvoetbal toen dat zijn hoogtepunten beleefde, lang, lang geleden. Maar let op de gezegdes die ik in de afgelopen zinnen aan het woordje ik heb gekoppeld: ‘ik voel me verbonden’, ‘ik heb genoten’, ‘ik ben tevreden’, ‘ik heb waardering’, ‘ik heb geschreeuwd’... maar het woord trots wil ik in geen van die gevallen gebruiken.
Tot in de jaren vijftig gaf jamfabriek De Betuwe stripverhalen uit over Flipje, het fruitbaasje uit Tiel.
Echt trots kan ik alleen zijn op de Nederlandse taal. Die heb ik gratis meegekregen bij het felicitatiepakket van de Schepper, en al eeuwen voor mij hebben virtuozen - schrijvers en denkers en dichters en zangers - die taal nog allerlei feestelijke nieuwe kleren gegeven.
| |
■Briljant werk
Ik ben ervan overtuigd dat de versjes en verhalen en taalstaaltjes die je in je vroege jeugd tot je neemt, je taalgevoel scherpen en verdiepen. Natuurlijk zal het DNA er ook wel weer mee te maken hebben, en ik begrijp best dat er kinderen zijn die net zo op taalspelletjes reageren als ik op meccano, namelijk ‘wegwezen’, maar een gezond kind zal toch
| |
| |
altijd een minimum aan taalgevoel meekrijgen. Mijn oma las mij uren voor uit Tiels Flipje. Rijmpjes bij plaatjes, geen hoge kinderliteratuur - zelfs vervaardigd, ontdekte ik jaren later, om jam te verkopen - maar lees dit toch maar eventjes:
Oom Klaas zat op een vlondertje
Te vissen tussen 't riet,
Maar wie er onder 't vloertje zat
Vermoedde Klaas-oom niet!
Daar zaten stil verscholen, Flip
Om Klaas te foppen met z'n twee
Als Klaas maar eventjes niet kijkt
Z'n schoen aan Klaas-ooms hengel
Ha! Denkt Oom Klaas, 'k heb nu al
En hij kijkt lelijk op zijn neus
Als 't een pantoffel is...
Enfin, u hebt een indruk. Het loopt als een tiet, in elk coupletje van vier regels ontwikkelt het verhaaltje zich. Er verschenen bijna vijftig van zulke verhalen, allemaal precies tien plaatjes met couplet, geen prutswerk.
Illustratie: Hein de Kort
Jaren later kwam ik erachter dat Tiels Flipje meesterlijke broodschrijverij was geweest van mevrouw Harmsen van Beek, de befaamde Fritzi, een van de grootste dichteressen die het Nederlands heeft gekend. De rest van mijn vroege jeugd werd ik bedolven onder de schatten van Annie M.G. Schmidt. Wie van mijn generatie niet?
de koning gaat verhuizen.
Hij gaat om negen uur precies
met heel z'n gouden theeservies,
en met z'n vogel Trillepiep
Alles zit erin: nieuwbedachte bakerrijmwoordjes, bespotting van rijkdom en autoriteit, een leuk Nieuw Beest en twee moeilijke woorden: theeservies en jeep. Welke taalgemeenschap kan zijn kinderen met zulk briljant werk voederen?
| |
■Afgebroken studie
En er kwam nog veel en veel meer bij. Ik werd jaar in jaar uit ondergedompeld in de taal van oude en jonge kinderboekenschrijvers. Ik las en herlas De scheepsjongens van Bontekoe. Toen ik 16 was, correspondeerde ik met drs. P, die al zijn brieven met de hand beantwoordde. En toen ik 22 was, liep ik in de redactie van het Amsterdamse studentenblad Propria Cures tegen Ivo de Wijs aan, die mij verder hielp in de wereld van het lightverse en de televisie.
Ik studeerde inmiddels Nederlands, want ik wist dat je voor een carrière als cabaretier een afgebroken studie Nederlandse taal- en letterkunde op je conduitestaat moest hebben, en kreeg les van Enno Endt over Herman Gorter, van Frida Balk-Smit Duyzentkunst over poëzie en taal, van Hans van den Bergh over de Nederlandse literatuur, maar het theater riep en verder dan mijn kandidaatsexamen ben ik niet geraakt.
Ik heb mij door de jaren heen - ik ben ook geen 45 meer - verbaasd over de groeiende hoeveelheid aandacht die het Nederlands geniet van zijn gebruikers.
| |
■Opperlands
Zo midden in de jaren zeventig, ik was in de puberteit, had je natuurlijk een enkel taalspelletje op televisie, er werd wel volop gekruiswoordpuzzeld, Zweeds doorgelopen en gescrabbeld in de huiskamers, er stond een mooi rijtje woordenboeken op de plank, waaronder een paar bijzondere zoals het veelbefluisterde Bargoens woordenboek van Enno Endt, de nieuwe tweedelige Van Dale baarde opzien, van de eeuwenlange arbeid aan het Woordenboek der Nederlandsche Taal (WNT) had nauwelijks iemand gehoord buiten het lexicografisch reservaat, Van Kooten en De Bie hadden hun eerste Bescheurkalenders van de persen zien rollen, maar erg indrukwekkend leek het allemaal niet voor de burger, de leek, wat wij inmiddels ‘de consument’ noemen.
In 1981 raakte er een stukje sneeuw los op de grote taalhelling. Battus (pseudoniem van Hugo Brandt Corstius) publiceerde zijn Opperlandse taal- & letterkunde. De liefhebbers, waaronder ikzelf, stortten zich er hongerig op, en iedereen begon palindromen te maken en taalvondsten te verzamelen. Het wereldje van de taalgekken stond even op stelten. Geen andere Europese taal kon pronken met zo'n mooie, systematisch ingedeelde, quasi-serieuze neptaalkunde als wij vanaf toen met ons Opperlands!
Het blijft een goudmijn, en het zal u verbazen hoeveel Nederlanders er toch nog steeds niet van gehoord hebben. Wel een raar verschijnsel: 21 jaar later, in 2002, kwam de tweede, sterk vermeerderde druk van het meesterwerk
| |
| |
uit, en die ging bijna ongemerkt voorbij. Het tweede sneeuwballetje was al bij voorbaat bedolven onder de lawine die intussen over ons heen is geraasd. Honderden bladzijden ongelooflijk taalstuntwerk waren er toegevoegd, iets later nog een prachtig gebonden Opperlans woordenboek. Ons hart sloeg drie keer over toen we het zagen, maar het is te veel.
Elke goed gesorteerde Nederlandse boekhandel heeft planken vol titels over taal.
Foto: Onze Taal
Battus mag met deze nieuwe bijbel aanschuiven op de tien volle planken taalkunde die ik van de week bij boekhandel Donner in Rotterdam telde.
| |
■Nieuw leven
Ik heb zelf de afgelopen vijftien jaar, en ik ben bepaald geen verzamelaar, al gauw enkele tientallen woordenboeken op mijn plankje gezet, samen met een rij boeken over spelling, die ik wekelijks aan zou kunnen vullen. In elk Nederlands stadje van meer dan 30.000 inwoners staan er in de goed gesorteerde boekhandel handboeken voor schrijven, brieven, sollicitaties, stijlbloemen, te vermijden fouten, reeksen boekjes over speciale taalverschijnselen, afleidingen, achtergronden, wetenswaardigheden, bizarre collecties. Alleen al mevrouw Nicoline van der Sijs heeft genoeg gepubliceerd om een eenvoudige arbeiderswoning mee te vullen, en dan kan Ewoud Sanders het huis ernaast bezet houden.
En dat wordt allemaal allicht vergemákkelijkt door de computer, maar het is er niet door veróórzaakt. Nee, het Nederlands is, net als Sinterklaas (over wie ik kan meepraten), sinds pak-hemnu-eens-beet 25 jaar nieuw leven ingeblazen. Mijn idee, en het is maar een idee, een intuïtieve losse flodder - meer mag je van cabaretiers niet verwachten, wij zijn de woeste, luie denkers van de taalgemeenschap, en anderen moeten dat dan officieel gaan onderzoeken - mijn idee is dat we rond 1980, 1985, pas aan de echte verbazing over de taal en plezier in de taal zijn toegekomen.
Daarvoor moest eerst afgerekend worden met de standsverschillen, de regentenmentaliteit in de taal, de plechtigheid, en daar hebben Carmiggelt en Annie M.G. Schmidt en andere pioniers hun grootste werk in geleverd. Daarna moesten we nog door een periode heen van extreme politisering, waar ik op de universiteit nog een lelijk staartje van heb zien kwispelen: de taal werd in linkse kringen nog een tijd gezien als een dienstbaar vervoermiddel van revolutionair en allesnivellerend gedachtengoed.
| |
■Open vizier
Pas toen die ergste mode voorbij was en de zogenaamde hogere belangen van zowel de rechtse als de linkse kliek niet meer in de weg stonden, konden we de taal met open vizier tegemoet treden. Toen drong het al eerder begonnen monnikenwerk van Brandt Corstius en van Gerrit Komrij en Jan Blokker en Karel van het Reve tot het grote publiek door. De grote tijd van de columnisten was aangebroken (er zijn er nu 18.395 in Nederland, volgens de laatste telling, dat mag nu natuurlijk wel weer eens wat minder). Honderden schrijvers, columnisten, journalisten, taalgeleerden en artiesten hebben in het voetspoor van deze livingstones naar de duizenden bronnen van het Nederlands gezocht, en er heel veel moois uit tevoorschijn gehaald.
Ik maak uit de losse pols een inventarisatie van nationale taalinstituten, waarvan sommige niet echt bekend zijn, sommige wel degelijk bij een heel groot publiek en een aantal zelfs razend populair. Het Nederlands kan bogen op niet het oudste, maar wel het grootste taalgenootschap ter wereld: Onze Taal. Verder hebben we het grootste woordenboek ter wereld: het WNT, met daarnaast nog eens Van Dale, Koenen, Prisma en dáárnaast een van de uitgebreidste rijmwoordenboeken ter wereld en alle vreemdetalenwoordenboeken van het Duits tot het Vietnamees. En wij hebben met het Opperlands dus als enige taal een meta-taalkunde. Bovendien is het Nederlands de enige taal met een complete, metrisch correcte dus zingbare vertaling van zowel het integrale werk van The Beatles als dat van Bob Dylan, en ook nog eens de enige geslaagde vertaling van de onvertaalbare roman Finnegans Wake (deze laatste drie wapenfeiten zijn van duivelskunstenaars Erik Bindervoet en Robbert-Jan Henkes).
| |
■Middenmoot
En dan de tv: wij hebben Lingo, hier voor het eerst op de buis, het onverslijtbare 10 voor taal, sinds alweer 1990 het Groot Dictee der Nederlandse Taal, een nationale kruiswoordpuzzel- en cryptogrammencultuur, de Boekenweek en de Kinderboekenweek, de bloemlezingen die Gerrit Komrij maakte van de twaalfde tot en met de twintigste eeuw, alsmede die van het Afrikaans en sinds vorig jaar van onze complete kinder-poëzie.
Het Nederlands is in al zijn varianten - de streektalen, dialecten en buiten Nederland gegroeide vormen - een van de best bestudeerde, en meest fanatiek beoefende talen ter wereld. We staan met die 22 miljoen moedertaalsprekers bovendien aardig in de middenmoot van het talenklassement. We hebben, als het Nederlands ons ter harte gaat, volgens mij niets te klagen.
|
|