â– Onomatopee
Geluiden waar geen woord voor is, beschrijf je al snel met een onomatopee: een klanknabootsend woord, zoals plons en koekoek. In die hoek waren dan ook de meeste suggesties te vinden. Het leeuwendeel van de woorden begon met een k (kerten, klonken, knarpen, knerpen, kritsen) of een s (schraatsen, schritsen, slitsen, snieren); andere voorstellen waren bijvoorbeeld dremmen en ronken. En ook: juichelen, omdat dat een ‘ingetogen geluksgevoel’ uitdrukt (Jan Meer). M.A. Heeres meldde dat er een Groningse uitdrukking bestaat die zegt wat je onder het ijs hoort: balken onder het ijs. Verder vonden we in een bundel met schaatsgedichten een gedicht van A. Bogaers, die een ‘gonzende vlucht’ op ‘galmend kristal’ beschrijft.
Een ander gedicht, van Bertus Aafjes, bevat een metafoor die - gezien het feit dat het woord negen keer is ingezonden - breder wordt gebruikt. Hij schrijft: ‘en van onder de ijsvloer zingt terug / een vreemd koraal, soms krampachtig en stug / als van waterwezens, daar opgesloten.’ Guus Middag had het vorig jaar in een column in NRC Handelsblad over ‘een stem die onder de ijsplaat door lijkt weg te zingen om ergens verderop te sterven’. Bij de dichter J.A. dèr Mouw vond hij trouwens de uitdrukking ‘hol rinkelend ijs’, volgens Middag ‘precies de goede omschrijving’.
Maar goed, ijs ‘zingt’ dus heel vaak. Alleen mag het ijs niet te dun zijn (dan kraakt het), schrijft Guus van der Pal, en ook niet te dik (dan verdwijnt het gezang: de ijsvloer is te massief).