■Meeuwen
Het is wel prettig samen, maar er ontbreekt iets. Soms lijkt alles goed te gaan met deze Suzanne: ‘En ze geeft je pepermuntjes / want ze geeft je graag iets tastbaars.’ Toch wil de zanger daarna tegen haar zeggen dat het tussen hen nooit iets zal worden: ‘Ik kan jou geen liefde geven.’ Maar voordat dat gebeurt, beginnen opeens de meeuwen te schreeuwen, en in hun gekrijs hoort de zanger weer een andere boodschap: ‘Je hebt steeds van haar gehouden.’ Hoe nu verder? Het refrein zegt dat de zanger wel met haar verder wil (‘samen naar de overkant’), maar hij doet het nog niet. Het refrein zegt ook dat hij haar wel kan vertrouwen (‘want ze houdt al jouw gedachten / in haar hand’), maar ook dat doet hij nog niet. Zo blijft het lied na zijn eerste couplet en refrein steken in twijfel. Ik verklap niet veel als ik zeg dat het aan het eind, na drie coupletten en drie refreinen, niet anders is. Ook daar: Suzanne, bankje, water, zonlicht, glimlach - maar ook dan weet hij nog steeds niet wat hij wil.
Tussen het vage begin en het vage einde zit een vaag middenstuk, waarin het opeens, op dezelfde toon en op dezelfde tokkelmelodie, over Jezus gaat, en over Diens vermogen om over het water te lopen. ‘En Jezus was een visser / die het water zo vertrouwde / dat Hij zomaar over zee liep.’ Misschien moet het voor de zanger een aansporing zijn om meer in Suzanne te gaan geloven. Als je maar genoeg gelooft, kun je over water lopen, leert Jezus. Als je maar genoeg in Suzanne gelooft, kun je zo met haar mee, ‘samen naar de overkant’, zou de zanger kunnen concluderen. Maar ook dat doet hij niet.
Leonard Cohen en Judy Collins in 1966.
Foto: David Gahr