| |
| |
| |
Reinier Salverda
Directeur Fryske Akademy; buitengewoon hoogleraar Dutch language and literature, University College London
Meer talen, meer toekomst
De smalle marges van de Nederlandse taalpolitiek
Als er in Nederland één organisatie is die zou moeten bepalen welke kant het op moet met het Nederlands, dan is het wel de Nederlandse Taalunie. Maar terwijl er in de samenleving op taalgebied van alles gaande is, lijkt de Taalunie zich binnen de landsgrenzen alleen met spelling bezig te houden. Wie stippelt in Nederland het werkelijke taalbeleid uit? En hoe kan het beter?
Reinier Salverda: ‘Wat de taalpolitiek ons sinds 1980 heeft gebracht, is teleurstellend.’
Foto: Bart Versteeg
Een samenleving als de onze zou geen enkele overlevingskans hebben zonder taal. Zonder taal geen nieuws, geen discussie, geen uitwisseling van gedachten en inzichten, geen besluiten, geen werk, geen samenwerking, geen scholing, geen toekomst. Zo bezien is taal dus een allereerste levensbehoefte voor ieder lid van onze samenleving. Dan zal taal ook wel topprioriteit hebben in de politiek, zou je verwachten. En inderdaad, in 1980 werd er zelfs een aparte organisatie opgericht om de belangen van het Nederlands te behartigen: de Nederlandse Taalunie, waarin Nederlandse en Vlaamse bewindslieden zitting hebben en inmiddels eveneens Surinaamse. Maar als we kijken naar wat de taalpolitiek ons sindsdien heeft gebracht, is dat toch teleurstellend.
| |
■Reikwijdte
De reikwijdte van de Taalunie is beperkt. Balkenende heeft bijvoorbeeld uitdrukkelijk gesteld dat de Nederlandse regering zelf beslist over zaken als het Engels als voertaal in de Europese Unie, en dat regeringsbeleid komt al jaren neer op het vergemakkelijken van de onvermijdelijk geachte opmars van het Engels. Doordat dergelijke beslissingen buiten de Taalunie om genomen worden, gebeurt dat ook zonder overleg met onze Vlaamse buren.
Dat er met de Vlamingen een gemeenschappelijk beleid gevoerd zou kunnen worden als het gaat om het Nederlands in Europa of om ons gezamenlijk belang bij de Nederlandse taal en cultuur, lijkt nog niet zo te zijn doorgedrongen in Den Haag. Terwijl we het toch aan de Vlamingen te danken hebben dat het Nederlands in 1956 erkend is als een van de officiële talen van de Europese Unie, nadat de Belgische minister van Buitenlandse Zaken, Paul-Henri Spaak, het had opgenomen voor onze taal terwijl Nederland die al had ingeleverd voor het Frans en het Engels.
Ook heel veel andere taalpolitieke kwesties gaan buiten de Taalunie om. Wie doet precies wát aan taal in politiek Den Haag?
| |
■Eentalige staatsnorm
In het regeerakkoord van het kabinet-Balkenende IV is vorig jaar het voornemen opgenomen het Nederlands te verankeren in de grondwet. In één lange volzin: ‘De overheid bevordert het eenvoudig en zorgvuldig gebruik van het Nederlands als bestuurstaal en cultuuren omgangstaal en legt daartoe het Nederlands vast in de Grondwet, onverminderd de wettelijke erkenning van (het gebruik van) de Friese taal.’
Dit lijkt mij een belangrijk moment op taalpolitiek gebied, want niet eerder werden de Nederlandse taal, het Fries en de grondwet zo tezamen in een regeerakkoord genoemd. Een staatscommissie moet dit voornemen nu verder uitwerken, maar de kans is groot dat die commissie het alleen over het Nederlands zal hebben, en niet over het Fries - terwijl dat toch onze tweede rijkstaal is.
Dat negeren van talen en taalvarianten buiten de standaardtaal zou in ieder geval goed passen in een traditie die teruggaat tot het begin van de negentiende eeuw, en waarin vaak geprobeerd is deze eentalige staatsnorm op te leggen aan allen die iets anders spraken dan Standaardnederlands, met name aan de sprekers van het Jiddisch, Fries en andere streektalen.
Maar de vraag is wel hoe relevant en
| |
| |
adequaat een dergelijke eentalige aanpak nog is in de eenentwintigste eeuw, en of er niet meer behoefte is aan een taalcommissie zoals er in Scandinavië een is geweest. Die commissie heeft een uiterst verhelderend rapport uitgebracht met voorstellen voor een taalbeleid dat recht doet aan de complexe meertaligheid van de eigentijdse samenleving - dus niet alleen de nationale taal, maar ook de regionale taalminderheden, het Engels en de minderheidstalen.
| |
■Verengelsing
Kijken we nu naar het Engels, dat in Nederland tegenwoordig voor veel mensen de tweede taal is - in veel situaties zelfs de eerste - én dat overal oprukt. Hoogleraar Toegepaste Taalwetenschap Kees de Bot heeft in 1994 een scenario geschetst voor die opmars. Hij voorspelde dat eerst de handel en economie, de wetenschap en informatietechnologie, en de universiteiten en academische uitgeverijen zullen overschakelen op het Engels, vervolgens de entertainmentsector en de media, en ten slotte ook het onderwijs, het recht, de politiek, en het openbare leven in het algemeen.
Anno 2007 lijkt dit een gelopen race. Immers, zoals socioloog Abram de Swaan heeft opgemerkt leert negentig procent van de Europese schooljeugd nu Engels. In Nederland wordt deze razendsnelle verengelsing nog versterkt doordat er tegenwoordig veel Engelstaligen in Nederland wonen: in Amsterdam vormen ze zelfs de grootste buitenlandse gemeenschap. Zij zijn in geen enkel opzicht verplicht om Nederlands te leren. Bovendien hoeft onderwijs in Nederland allang niet meer per se in het Nederlands gegeven te worden. Ooit stond dat wél in de Onderwijswet, maar onderwijsministers als Ritzen en Hermans zijn er de afgelopen vijftien jaar met een experimenteerartikel in geslaagd om die verplichting buiten werking te stellen.
| |
■Voetbalcoaches
Die eenzijdige nadruk op het Engels is de afgelopen jaren zeer duidelijk ten koste gegaan van het onderwijs in overige vreemde talen. Ondanks ‘Horizon taal’, het nationale actieprogramma moderne vreemde talen uit 1990 van het ministerie van OCW, en ondanks campagnes als het Europese Jaar van de Talen, denkt men vaak dat men er met het Engels wel is. Maar voor de omgang met onze andere grote en belangrijke buren in Europa (Frankrijk en Duitsland) - zal kennis van die talen altijd zeer belangrijk blijven. Engels is wel noodzakelijk, maar niet voldoende, zeker voor een klein land als Nederland.
Maar niet alleen de kennis en beheersing van de vreemde talen - iets waar Nederlanders vroeger toch om bekend stonden, en onze internationaal actieve voetbalcoaches nog steeds befaamd om zijn - heeft onder het Engels te lijden. Ook het Nederlands zelf ondervindt er hinder van. Zo is er een officiële achterstelling van het Nederlands als het gaat om de beoordeling van de kwaliteit van onderzoek en publicaties op onze universiteiten. Voor publicaties in het Nederlands krijgen onderzoekers minder punten dan voor Engelstalige publicaties, en op die punten worden zij afgerekend.
En dit alles werkt door in de samenleving, want als ouders zien dat er met Engels economisch voordeel te behalen valt, of als ze zien dat een universitaire mastergraad zonder Engels onbereikbaar is, dan willen ze voor hun kinderen natuurlijk ook graag onderwijs in het Engels. En op hun beurt maken kinderen zich dat soort maatschappelijke waarden ook razendsnel eigen. De Taalunie heeft in het jongste Taalpeil-onderzoek kunnen vaststellen dat het vak Nederlands voor de gemiddelde Nederlandse scholier wat populariteit betreft op de tiende plaats komt. Als ik dit alles zo zie, denk ik weleens aan mijn Amerikaanse collega de taalkundige Bob Kirsner, die ooit op een congres van de Internationale Vereniging voor Neerlandistiek heeft opgemerkt dat het Nederlands toch eigenlijk te belangrijk is om het aan de Nederlanders over te laten.
| |
■Drempels
Sinds 1998 is het leren van het Nederlands een verplicht onderdeel voor wie wil inburgeren. Dat sluit aan bij wat de meeste Nederlanders van immigranten verwachten. Buitenlanders die Nederlands leren, zullen er zeker mee geholpen zijn dat de Taalunie de komende jaren de nadruk legt op ‘Nederlands zonder drempels’, zoals zij haar meerjarenplan genoemd heeft. Maar voor alle duidelijkheid: de inburgeringscursussen Nederlands in de asielzoekerscentra vallen onder Binnenlandse Zaken. En niet onder de Taalunie.
En wat vaak ook niet beseft wordt, is dat kennis van het Nederlands als inburgeringsverplichting alleen geldt voor niet-Europese immigranten en dus bijvoorbeeld niet voor al die Engelstaligen in Amsterdam. Voor het Engels staat overal de deur wijd open, bij Buitenlandse Zaken, bij Binnenlandse Zaken en bij OCW - en ook bij dit alles komt de Taalunie er niet aan te pas.
| |
■Koloniaal
Illustratie: Hein de Kort
Blijven we nog even bij het ministerie van OCW. Staatssecretaris Dijksma van
| |
| |
Onderwijs wil dat taal en rekenen centraal komen te staan op school. Ook wil ze eventuele taalachterstanden graag al op jeugdige leeftijd meten. Maar taalachterstand meet je in iemands moedertaal, en zeker niet in een taal die het kind (nog) niet kent. Ter vergelijking: in Nederlands-Indië werd destijds het analfabetisme ook alleen gemeten in het Nederlands, terwijl daar toch allerlei geletterde Javanen, Chinezen en Arabieren rondliepen. Die koloniale fout moeten we niet weer maken.
Ik gebruik het woord ‘koloniale’ hier niet voor niets. Onlangs hoorde ik dat een hoge Haagse ambtenaar zich bij een recent beraad van gemeenten met Antillianenwijken afvroeg waarom die mensen niet gewoon hun Papiaments konden opgeven en overschakelen op Nederlands. Maar uit recent onderzoek onder Nederlandstalige emigranten in Canada blijkt dat dat nu juist vrijwel onmogelijk is. Je moedertaal zit er zó diep in dat die wel ongeveer het laatste is wat nog overblijft wanneer je op oudere leeftijd te maken krijgt met processen van taalverlies. Bovendien staat die Haagse uitspraak haaks op het feit dat het Papiaments sinds begin 2007 op de Antillen erkend is als onderwijstaal.
Dit soort ongeïnformeerde misverstanden zit heel diep en is wijdverspreid. Volgens een onderzoek van de Groninger Wetenschapswinkel vindt ruim tweederde van de leerkrachten in Groningen het doodnormaal om ouders van kinderen met een anderstalige achtergrond te adviseren om thuis maar op het Nederlands over te stappen. Dat wil dus zeggen dat die ouders en hun kinderen dit ‘probleem’ dan zelf maar even moeten oplossen. Geen wonder dat je dan uitkomt bij de tweedeling van het Nederlandse onderwijssysteem.
| |
■Allochtone talen
Volstrekt in overeenstemming hiermee is dat minister Zalm in de zomer van 2004 met één pennestreek een eind heeft gemaakt aan het Onderwijs in Allochtone Talen, dat talrijke kinderen de mogelijkheid bood hun thuistaal goed te leren. En dat terwijl het juist in de eerste schooljaren essentieel is om de elementaire leervaardigheden te ontwikkelen in de moedertaal - of dit nu Moluks-Maleis is of Chinees, of Papiaments, of Turks, of Fries. Daarmee leg je de basis voor het leren leren, dat voor de rest van je leven cruciaal is.
Twee- en meertaligheid is een zó algemeen menselijk verschijnsel - mensen komen immers niet met een taal ter wereld, maar met een taalvermogen, dat ons in staat stelt om meer dan één taal te verwerven - dat dit eigenlijk het uitgangspunt zou moeten zijn voor taalbeleid. Maar dit soort inzicht is in Nederland niet erg wijdverbreid, en lijkt bij beleidsmakers vrijwel onbekend te zijn, met als gevolg een grote verspilling van talent onder allochtone leerlingen.
Het denken over allochtone anderstaligen wordt in Nederland gedomineerd door het begrip ‘taalachterstand’. Anderstaligheid is in die optiek alleen maar goed voor problemen, die aangepakt moeten worden. Maar in feite vormen tweetalige mensen die én goed Nederlands én goed hun moedertaal beheersen, een enorm sociaal, cultureel en economisch kapitaal, dat nu ten onrechte maar nauwelijks benut wordt in ons land.
| |
■Achterkamer
Wat verder nog onder de verantwoordelijkheid van de regering valt, is het beleid rondom de regionale minderheidstalen, soms ook aangeduid als erfgoedtalen. In Nederland zijn het Fries, Nedersaksisch, Limburgs, Jiddisch en Roma/Sinti als zodanig erkend onder het Europees Handvest van de Raad van Europa. Maar wat betekent die erkenning in de praktijk? Te weinig, volgens de evaluatiecommissies van de Raad van Europa. Die stellen keer op keer vast dat de Nederlandse regering de verplichtingen niet nakomt.
Zo is Nederland de verplichting aangegaan om een substantieel deel van het onderwijs in het Fries te laten geven, maar in de praktijk krijgen basisschoolleerlingen in Friesland gemiddeld niet meer dan 45 minuten per week les in hun moedertaal. En terwijl Nederland zich verplicht heeft om in het voortgezet onderwijs te voorzien in het onderwijzen van het Fries als integrerend onderdeel van het leerplan, wordt deze taal enkel aangeboden als leervak, dus alsof het een vreemde taal is (wat het niet is) en niet de dagelijkse omgangstaal (wat het wel is).
Het helpt natuurlijk niet dat er bij het hele immense ministerie van OCW zegge en schrijve één ambtenaar is die zich, ergens op een achterkamer, moet bezighouden met het onderwijs in deze vijf erkende minderheidstalen. Hier zijn de marges dus wel heel bijzonder smal.
Het is mooi dat de Taalunie er is, maar als het er werkelijk op aankomt, komt die er vrijwel niet aan te pas.
| |
■Hindernissen
Het is, kortom, mooi dat de Taalunie er is om het Nederlands en het gebruik ervan te bevorderen, maar als het er werkelijk op aankomt - de grondwet, de inburgering, de verengelsing, de samenwerking met Vlaanderen op het gebied van de Nederlandse taal en cultuur, de relatie met de andere talen in Nederland - dan komt de Taalunie er vrijwel niet aan te pas. Op die gebieden wordt de dienst uitgemaakt door de verschillende Haagse ministeries.
Daarmee worden allerlei hindernissen en obstakels opgeworpen bij het ontwikkelen en uitvoeren van een zinnig taalbeleid. Enigszins oneerbiedig geformuleerd: terwijl er in de samenleving op taalgebied van alles gaande is, mag de Taalunie zich beperken tot de spelling.
Maar als we dan iets willen doen voor het Nederlands, wat zouden we dan anders en beter kunnen regelen? Ik zou zeggen: kijk eens naar Friesland.
| |
■Experiment
Wat is er dan zo aantrekkelijk aan die Friese situatie? Moeten we ons niet zorgen maken over de toekomst van deze taal? Jawel, maar nood maakt vindingrijk, en er wordt in Fryslân van alles aan gedaan om het gebruik en de overdracht van het Fries op een aantrekkelijke manier te stimuleren, bijvoorbeeld met het aanstekelijke Friese ‘Tomke’, een leesbevorderingsprogramma voor peuters, waarvan inmiddels ook een Papiamentse versie beschikbaar is.
Het Friese taalbeleid gaat uit van het belang van twee- en meertaligheid en richt zich op participatie en communicatie. Zo loopt er al tien jaar een buitengewoon interessant experiment met integraal drietalig Fries-Nederlands-Engels onderwijs op de basisschool. Dat Friese beleid laat zich niet vangen onder de slogan van het Onze Taal-congres ‘Onze taal, onze toekomst’ - voor de Friezen is het eerder ‘Meer talen, meer toekomst’. En dát zou ook de leidraad moeten zijn voor het landelijke taalbeleid.
|
|