| |
| |
| |
‘De Cito-toets? Daar maken wij een feestje van’
Taal in de eindtoets van de basisschool
Jan Erik Grezel
Half februari doen ruim 160.000 basisschoolleerlingen de Cito-toets. De uitslag maakt duidelijk welk type vervolgonderwijs geschikt is voor de kinderen. Is dat vmbo, havo, atheneum of gymnasium? Een flink deel van de opgaven heeft betrekking op taal. Hoe kijken kinderen, ouders, leerkrachten en constructeurs tegen de toets aan?
Eliza Schermer, Liselotte Faber en Michelle Lieffering van basisschool De Springplank in Eexterveen doen volgende maand de Cito-toets. ‘'t Zal vast niet mega-erg zijn.’
Foto: Jan Erik Grezel
Slapeloze nachten, afgekloven nagels, nerveuze hyperactiviteit: het grote Cito-circus staat weer voor de deur. Op 12, 13 en 14 februari doen zo'n 160.000 leerlingen uit de hoogste groep van de basisschool de Cito-toets. Kinderen worden getest op hun taal-, reken- en studievaardigheid. Het toetsresultaat voorspelt welk type vervolgonderwijs het best bij de leerling past. De verdere schoolloopbaan staat dus op het spel. Dat brengt soms ondraaglijke spanning met zich mee. Rond de afname worden al ‘stresspreventieoefeningen’ en ‘faalangstreductietraining’ aangeboden.
‘Ik ga door de druk onder mijn niveau presteren op de Eindtoets, dat weet ik nu al’, zegt Huug Kamerbeek (11), een pientere wijsneus uit groep 8 van de Utrechtse basisschool Witte Vrouwen een paar weken voor de toets. Volgens zijn moeder, Sieke Kruyt, gaat het erom spannen. ‘Hier in Utrecht kijken alle middelbare scholen uitsluitend naar die score. Eén punt te weinig en je kunt het vwo vergeten.’ Huug, verbaal behendig én een kei in rekenen: ‘Ik zit volgens de Entreetoets van vorig jaar net tussen havo en vwo.’ De Entreetoets is in opzet en afname vrijwel identiek aan de Eindtoets. Kinderen die zo'n toets maken, ervaren hoe het bij de Eindtoets in zijn werk gaat.
Maar de Entreetoets geeft ook een indicatie. Huug: ‘Als ik die heel goed
| |
| |
maak en de Eindtoets slecht, klopt er iets niet.’ Hij toont het uitslagenblad vol percentages en percentielen. ‘Met rekenen had ik 92 procent, maar mijn percentiel was 99. Dat wil zeggen: één procent van de kinderen heeft met rekenen beter gescoord dan ik.’ Bij het onderdeel woordenschat zat hij ook bij de top. Kan hij zich nog fouten herinneren? ‘Ik wist niet wat “nering” was. De rest was zo vanzelfsprekend. Van de vier antwoordmogelijkheden zijn er altijd twee die het sowieso niet zijn. Dan moet je een beetje nadenken over de keuze tussen de twee die overblijven.’ Bij werkwoordspelling staat 43 procent. ‘Daar moet ik nog flink op oefenen. Maar waarom mag je een woord niet schrijven zoals je het hoort?’
| |
■Bananen
‘Zenuwachtig? Nee, nog niet’, giechelen Liselotte Faber (11), Eliza Schermer (12) en Michelle Lieffering (bijna 13) van basisschool De Springplank in het Drentse Eexterveen. ‘'t Zal vast niet mega-erg zijn’, denkt Eliza. ‘Het wordt best gezellig’, weet Liselotte. ‘We mogen een spelletje meenemen of een boek. Voor als je snel klaar bent. Of als je je even wilt ontspannen.’ Een Entreetoets hebben ze niet gemaakt. Via de dvd Thuis in de Citotoets worden ze ingewijd in de geheimen van de afname. Weten ze wat er van de Cito-toets afhangt? ‘Naar welke school je kan en welk niveau je hebt’, zegt Michelle. Ze heeft er toch niet veel fiducie in. ‘Ik heb last van dyslexie.’ Voor ernstig dyslectische kinderen is er een aangepaste toets, vertel ik haar. ‘O, da-weeknie.’ Alle drie rekenen ze op een vmboadvies. ‘Gemengde leerweg’, zegt Liselotte. ‘Dan krijg je van alles wat: theorie en praktijk.’
‘Wij hebben er onze handen vol aan om de spanning bij de kinderen weg te nemen’, zucht Hans Meijering (60), hoofd van De Springplank en al 37 jaar actief in het basisonderwijs. ‘Inhoudelijk vind ik de toets prima, al is de vraagstelling soms wat verwarrend of te moeilijk. Waar ik problemen mee heb, is de overdreven aandacht die er tegenwoordig voor is. Het Jeugdjournaal opent ermee, de kranten staan er bol van - door al die opgeklopte belangstelling krijgt de Cito-toets veel te veel gewicht. We maken de kinderen duidelijk dat het belang minder groot is dan gedacht. Als ze al maanden van tevoren met vragen komen, zeg ik: “De Citotoets, daar maken wij een feestje van, met bananen en andere lekkere dingen.” Ze moeten het zien als een belangrijk proefwerk. Niet meer en niet minder.’
| |
De eindtest basisonderwijs: dé Cito-toets
Elke basisschool moet leerlingen in het laatste jaar onderwerpen aan een onafhankelijke toets. 85 procent van de Nederlandse basisscholen kiest daarvoor de Cito-toets. De uitslag van de toets geeft inzicht in de schoolvorderingen én doet een voorspelling over het succes in het voortgezet onderwijs. Middelbare scholen gebruiken de uitslag - op een schaal van 501 tot 550 - als graadmeter. Per jaar verschilt het iets, maar een score van 531-539 leidt doorgaans tot een vmbo-advies, 540-545 wijst meestal op een havo-niveau en 546-550 op vwo (atheneum of gymnasium).
De toets bestaat uit 200 opgaven, verdeeld over de onderdelen taal (100 opgaven), rekenen (60) en studievaardigheden (40). De honderd opgaven bij taal bestaan uit 20 vragen over spelling (10 werkwoordsvormen, 10 niet-werkwoordsvormen), 20 over woordenschat, 30 over schrijven en 30 over begrijpend lezen.
Alle opgaven hebben de vorm van een meerkeuzevraag. Een opgave uit de toets van 2006:
In welke zin is het schuin- en dikgedrukte woord fout gespeld?
Opgave 23
|
a. | De onderzoekers testten toen tien drogers. |
b. | Hebben de troepen de hoofdstad al verovert? |
c. | Ze streden met alle middelen tegen de vijand. |
d. | Dat toontje van jou bevalt me niet! |
Bij het onderdeel woordenschat moet een leerling de juiste betekenis van een woord aankruisen. Ook wordt er gevraagd naar het tegengestelde of naar een associatie. Bij schrijven worden verhaaltjes aangeboden waarin leerlingen woorden moeten invullen of formuleringen moeten verbeteren (keuze uit vier mogelijkheden). Begrijpend lezen bestaat uit vragen over de inhoud en de bedoeling van een tekst, maar ook over verwijswoorden.
| |
■Uitrijpen
Geruststellende woorden, maar kinderen én ouders weten dat de uitslag het voorsorteren voor de middelbare school bezegelt. ‘Wij benadrukken dat de uitslag dient als richtlijn’, zegt Cito-medewerker Marleen van der Lubbe, projectleider Eindtoets. ‘Scholen voor voortgezet onderwijs moeten ook naar het advies van de basisschool kijken. Dat is gebaseerd op het leerlingvolgsysteem én op de indrukken die de leerkrachten in acht jaar van het kind hebben gekregen. Meestal komen de uitslag en het oordeel van de basisschool met elkaar overeen.’ Maar alom bestaat de indruk dat het vervolgonderwijs alleen naar de Cito-uitslag kijkt. ‘Dat is niet zo. We hebben er onderzoek naar gedaan. In de praktijk is bij minder dan 5 procent van de scholen de Cito-uitslag allesbepalend.’
Meijering heeft andere ervaringen: ‘Veel scholen hanteren de toets in de eerste plaats als instrument om te bepalen in welk schooltype kinderen terecht moeten komen, zeker als het gaat om de keuze tussen vmbo of havo, en havo of vwo. Ik vind dat het advies van de basisschool bindend zou moeten zijn. Uit het leerlingvolgsysteem kunnen we heel goed opmaken waar een kind zit qua ontwikkeling. Eind november, ruim voor de Cito-toets, geven wij in een gesprek met ouders en kind al ons advies voor het vervolgonderwijs. Dat verandert niet door de uitslag van de Citotoets. Die uitslag is meestal een bevestiging. Heeft een veelbelovende leerling door de zenuwen wat ongelukkig gescoord, dan moet ik praten als Brugman om zo'n kind op het vwo te krijgen.’
Toch zijn er ook scholen te vinden die het advies zwaarder laten wegen dan de Cito-score. Pol van Rijn (13) van het Werkman College uit de stad Groningen deed in 2007 de Cito-toets. ‘Ik was enorm nerveus en al weken gefixeerd op die toets. Het wordt je door andere kinderen ingeprent dat de uitslag je carrière bepaalt. Ik was bang dat ik het helemaal zou verprutsen.’ Pol wilde graag naar het gymnasium, waar al zijn vriendjes naartoe gaan. ‘Die droom viel aan diggelen. Mijn score van 537 wees op vmbo. Ik weet dat ik veel beter kan. Op het onderdeel wereldoriëntatie, dat niet meetelt in de score, had ik een percentiel van 93. Dat is wél heel hoog. Daarom gaf de basisschool me toch het advies havo/vwo. Ik zit nu op een school met een tweejarige brugperiode. Echt kiezen doen we pas aan het eind van de tweede. Zo kan ik nog
| |
| |
wat uitrijpen. Maar mijn cijfers liggen tot nu toe op havo/vwo-niveau. Als ik een tip mag geven aan de kinderen die de toets moeten doen: doe geen voorspelling over je score. En maak je niet druk, het zijn eigenlijk gewone rekenen taaltoetsen zoals je gewend bent.’
| |
De toets getest
In juni 2007 promoveerde Tamara van Schilt-Mol op een proefschrift over de opgaven van de Cito-toets. In haar onderzoek laat zij zien dat de vraagstelling in de 240 Cito-opgaven van de toets uit 1997 in 21 gevallen onbedoelde moeilijkheden oplevert voor leerlingen met een Turkse of Marokkaanse achtergrond. In 11 gevallen heeft de achtergrond echter een (onbedoeld) positief effect bij deze leerlingen. Opmerkelijk, want Cito pretendeert neutrale toetsen af te nemen.
Tamara van Schilt: ‘Er was bijvoorbeeld een stukje tekst over Dick, een jongetje dat een zakje met boterhammen uit een prullenbak vist en daar verlekkerd naar kijkt. De vraag was oorspronkelijk: “Wat maakt dit stukje duidelijk over Dick?” De antwoordmogelijkheden waren: “Dat Dick bekend staat als:
a. | een nieuwsgierig jongetje |
b. | een smeerpoets |
c. | een veelvraat |
d. | een vergeetachtig jongetje.” |
Turkse en Marokkaanse leerlingen gingen hier massaal de mist in. Voor mijn onderzoek heb ik de antwoordmogelijkheden veranderd. Zo werd b. “iemand die altijd vies is”, en c. “iemand die altijd zin in eten heeft”. Door die wijzigingen viel het verschil tussen Turkse/Marokkaanse en Nederlandse leerlingen vrijwel weg.’
Het onderzoek was bedoeld als kwaliteitscontrole van de toets en werd mede gefinancierd door Cito. Het instituut acht de consequenties van onbedoelde moeilijkheden echter gering. Het totale effect van opgaven met onbedoelde moeilijkheden zou minder dan één standaardscorepunt bedragen. ‘Dit effect is zó klein dat het gerechtvaardigd is te concluderen dat de Citotoets neutraal is: leerlingen van allochtone afkomst worden niet benadeeld en niet bevoordeeld.’
Van Schilt bestrijdt dat. ‘In de eerste plaats kan één punt verschil de schoolkeuze voor een leerling bepalen. Maar nog belangrijker: uit Australisch onderzoek is gebleken dat problematische opgaven een nadelig effect hebben op het maken van de opgaven die eromheen staan. Dat is voor de Cito-toets nog niet onderzocht, maar het is mogelijk dat het effect van onbedoelde moeilijkheden groter is dan Cito beweert.’
Illustratie: Hein de Kort
| |
■Klinkerdief
Er is veel commercieel materiaal op de markt waarmee kinderen zich zouden kunnen voorbereiden op de toets. Volstrekt zinloos, vindt Cito. Schoolhoofd Meijering is het daar helemaal mee eens. ‘Met het leerlingvolgsysteem nemen wij door de jaren heen al zo veel toetsjes af, en die lijken in vraagstelling op de Cito-toets. Wél oefenen we met het invullen van een antwoordblad. Als je een vraag overslaat, moet je op het formulier ook een nummer overslaan. Dat vergeten leerlingen weleens in de spanning. Dan zien wij ze opeens wild alles uitgummen. Maar speciaal trainen op de vragen heeft geen zin. De beste voorbereiding is goed onderwijs.’
Eliza, Michelle en Liselotte hebben wel een idee wat voor vragen er bij de Cito-toets gesteld worden. ‘Hoe je reeën schrijft’, zegt Eliza. Nou? ‘Met drie e's natuurlijk. En twee puntjes op de derde e.’ Michelle komt met de klinkerdief op de proppen. ‘Die steelt bijvoorbeeld de o uit boom als je daar bomen van moet maken.’ ‘Dat hebben we al in groep 3 gehad’, snuift Eliza. Ik leg de meisjes wat vragen voor uit het onderdeel woordenschat uit de toets van 2006. Bij de vraag naar een synoniem voor het woord sociaal geven ze snel en in koor het juiste antwoord. Maar gammel levert discussie op. Ze moeten ‘het tegengestelde’ geven, en kunnen kiezen uit: druk, vlot, evenwichtig, stevig en ‘geen van deze antwoorden is juist’. Liselotte: ‘Gammel? Dat is toch als je honger hebt?’ Eliza houdt het op het tegengestelde van evenwichtig. Dat het volgens mij stevig moet zijn, horen ze gelaten aan. Stevig zal wel net iets beter zijn in de redenering van de toetsenmakers dan het overdrachtelijke evenwichtig.
| |
■Afspiegeling
Wie zijn die toetsenmakers en hoe komen ze tot zulke opgaven? ‘De opgaven worden gemaakt door toetsconstructors’, vertelt Ronald Krom van Cito. ‘Dat zijn leraren uit de hoogste klassen van het basisonderwijs. Wij testen de opgaven uitgebreid in proefrondes. Daarna worden de opgaven bijgesteld, verwijderd of ongewijzigd opgenomen. Al met al gaat er wel drie jaar onderzoek en ontwikkeling in een toets zitten. In de toets van 2008 zul je geen vragen over de Tour de France van 2007 terugvinden.’
Het onderdeel taal beslaat de helft van de opgaven. Een deel van de vragen bij studievaardigheid komt neer op zorgvuldig lezen. Voor rekenen zijn daartegenover maar 60 (van de 200) opgaven gereserveerd. Waarom die ver- | |
| |
deling? ‘De toets is een afspiegeling van het gegeven onderwijs’, zegt Marleen van der Lubbe. ‘Maar de reden voor de verdeling is dat deze combinatie van opgaven leidt tot de beste voorspelling om een advies voor het voortgezet onderwijs op te baseren.’ Ronald Krom: ‘Bij een schriftelijke toets speelt taal in alle onderdelen een rol. Het is eigen aan zo'n toets dat er goed gelezen moet worden. Maar bij rekenvaardigheid zitten er vrijwel geen “talige moeilijkheden” in de opgaven. Bij studievaardigheid ligt het accent op informatieverwerking, zoals kaartlezen en grafieken en tabellen interpreteren. Als het daarbij om lezen gaat, is het louter lezen om informatie uit een tekst op te pikken. Bij begrijpend lezen (onderdeel van taal) moeten kinderen bijvoorbeeld ook de bedoeling van de schrijver kunnen aangeven.’
| |
■Reis
Ondanks de zeer zorgvuldige constructie en de afgewogen verdeling blijft er altijd wat aan te merken op de toets. Een reëel risico van deze toetsvorm zijn de ‘onbedoelde moeilijkheden’ die in de vraagstelling kunnen sluipen. Tamara van Schilt-Mol onderzocht, in opdracht van Cito, een oude toets (1997) op zulke moeilijkheden voor leerlingen met een Turkse of Marokkaanse achtergrond (zie ook het kader hiernaast). Bij 32 van de 240 opgaven had de vraagstelling een onbedoeld positief of negatief effect. Zo werd er in een opgave bij studievaardigheid een bord getoond met een P en het woord carpool. De opgave luidde:
Op veel plaatsen in Nederland vind je deze parkeerplaatsen. Mensen die hier hun auto parkeren, rijden de rest van hun reis met iemand anders mee. Wie maken vooral gebruik van deze parkeerplaatsen? Kies uit:
a. | mensen die gaan winkelen |
b. | mensen die op vakantie gaan |
c. | mensen die het te gevaarlijk vinden om op de snelweg te rijden |
d. | mensen op weg naar hun werk |
Turkse en Marokkaanse kinderen kruisten opvallend vaak het foute hokje aan: ‘mensen die op vakantie gaan’. Autochtone kinderen gaven dat antwoord veel minder vaak. Van Schilt-Mol verving in een experiment de woorden ‘hun reis’ in de vraag door ‘de autorit’, en legde vervolgens de vraag aan een nieuwe groep voor. Nu bleken allochtone kinderen níét meer fouten te maken dan autochtone. Kennelijk associëren de Turkse en Marokkaanse kinderen het woord reis onmiddellijk met ‘vakantie’.
| |
■Doorzettingsvermogen
Een ander punt van kritiek is dat de Cito-toets belangrijke factoren voor schoolsucces, zoals doorzettingsvermogen en attitude, niet meet. Daar is Van der Lubbe het niet mee eens: ‘Indirect spelen die factoren wel degelijk mee als de leerlingen de toets maken. Onze voorspelling over het schoolsucces tot en met de derde klas is dan ook in 80 procent van de gevallen juist. Tien procent komt hoger uit, tien procent lager.’
Meijering: ‘In mijn ogen zegt de uitslag van de Cito-toets weinig over doorzettingsvermogen en leerhouding. Ook verbale begaafdheid, stel- en spreekvaardigheid kan de toets niet meten. In ons oordeel over de leerlingen zijn die onderdelen wel verdisconteerd. Daarom zou je kunnen zeggen dat het advies van de basisschool meer behelst dan die hele Cito-toets.’
Met zijn lange staat van dienst kan Meijering goed overzien wat er in de loop der jaren veranderd is. ‘De toets verandert natuurlijk geleidelijk mee met het gegeven onderwijs. Maar wat nu echt anders is dan vroeger, is de houding van de ouders. Die zijn, ook hier op het platteland, kritischer en mondiger geworden als het gaat om de toekomst van hun kind. Jonge, onervaren docenten worden weleens onder druk gezet om van een vmbo- een havo-advies te maken. Dertig jaar geleden werd een advies voor het vervolgonderwijs gewoon geaccepteerd: “Meester zal 't wel weet'n”!’
Hans Meijering, hoofd van basisschool De Springplank: ‘Waar ik problemen mee heb, is de overdreven aandacht die er tegenwoordig voor de Cito-toets is.’
Foto: Jan Erik Grezel
|
|