Woordenboek van de poëzie
Zoon des wegs
Guus Middag
Ik bladerde wat door de nieuwe uitgave van de gedichten van J.H. Leopold, de Verzamelde verzen 1886-1925, bezorgd door H.T.M. van Vliet, en kwam toen weer het aalmoesvers tegen. Het aalmoesvers is het gedicht waarin Leopold het woord aalmoes op een rare manier gebruikt, voor mijn gevoel tenminste. ik ken aalmoes als een woord met een lidwoord ervoor, maar voor Leopold is het blijkbaar een woord als appelmoes, een niet-telbaar zelfstandig naamwoord, zonder meervoud:
Geef aalmoes aan den arme en veracht
den zoon des wegs niet, wie ook tot u kwam,
maar stook den haard en lok een rosse vlam,
die als een veulen dartelt in den nacht.
Het is een kort gedicht, waarin de dichter ons wil leren dat wij goed moeten zorgen voor de minderbedeelden. Daar horen giften bij: aalmoes. En respect. Maar ook onderdak, en warmte. Komt een arme zwerver tot ons, dan dienen wij de haard te ontsteken en voor een vlam te zorgen. De vlam dient ‘gelokt’ te worden - mooi gezegd. En als de vlam eenmaal uit zijn donkere beschutting tevoorschijn is getreden, dan zal hij gaan dartelen, als een veulen in de nacht - nog mooier gezegd. Een haardvuurvlam als een door de nacht dartelend veulen: zo had ik er zelf eerlijk gezegd nog nooit naar gekeken. Maar als het beeld je eenmaal is aangereikt, zie je het paardje inderdaad vrolijk springen door de donkere nacht. Sindsdien zie ik er soms zelfs wel meer dan één: dan dartelt er een hele kudde jonge veulentjes over de houtblokjes heen.
Er is nog iets merkwaardigs met dit korte gedicht aan de hand: de woorden ‘zoon des wegs’, in de tweede regel. Het klinkt onnatuurlijk. Staat daar om te beginnen niet gewoon een zetfout? Je zou zoon des weegs verwachten, met een lange ee, net als in een eind weegs. Of misschien, andere verbuiging, zoon der wegen, net als in bijvoorbeeld allerwegen. Maar toen ik het in een eerdere uitgave van de poëzie van Leopold, de uitgave van P.N. van Eyck uit 1935, opsloeg, zag ik het daar net zo staan, en de hele woordgroep zoon des wegs zelfs tussen aanhalingstekens, dus het zal echt wel zo bedoeld zijn.
J.H. Leopold (1865-1925)
Tekening: H.E. Mees
Leopold heeft het gedicht nooit gepubliceerd. Het bestaat alleen in handschrift. In een aantekening vermeldde Van Eyck dat er in die tweede regel twee varianten stonden waaruit Leopold nog niet had gekozen. In plaats van ‘wie ook tot u kwam’ (de keuze van Van Vliet) zou je ook kunnen lezen: ‘die er tot u kwam’, en dat was waar Van Eyck in 1935 voor koos. Van Eyck heeft ook een opmerking over de vreemde uitdrukking ‘zoon des wegs’. Hij vermeldt dat die woorden in de plaats zijn gekomen van het doorgeschrapte woord ‘vreemde’. Ook vertelt hij dat Leopold de woorden ‘zoon des wegs’ ook nog eens los, tussen aanhalingstekens, in potlood boven aan de bladzijde schreef. Dat verklaart waarom de ene editeur deze woorden wel tussen aanhalingstekens heeft opgenomen en de andere dat achterwege heeft gelaten.