| |
| |
| |
[Nummer 1]
| |
| |
| |
De Sint Antoniesbreestraat in Amsterdam, ca. 1900. Het Amsterdams raakte in de negentiende eeuw doorspekt met Jiddische woorden.
Foto: Collectie Joods Historisch Museum, Amsterdam. Collectie J. van Velzen.
| |
‘Zullen we maar weer Hebreeuws praten?’
De wankele positie van het Jiddisch
Marc van Oostendorp
Het Jiddisch, ooit de taal van de meeste Nederlandse Joden, werd in de negentiende eeuw door koning Willem I verbannen van de scholen. In 1998 is het door de overheid erkend, maar in de praktijk blijkt die erkenning weinig om het lijf te hebben. Wat is de geschiedenis van het Jiddisch? Wie houden zich er tegenwoordig mee bezig? En is er nog toekomst voor die taal?
‘Het Jiddisch is een taal van ballingschap’, verklaarde de schrijver Isaac Bashevis Singer (1904-1991). ‘Een taal zonder land, zonder grenzen, zonder ondersteuning van enigerlei regering, een taal die geen woorden voor wapens, munitie, manoeuvres of militaire tactiek bezit.’ Singer kon het weten. De Nobelprijswinnaar had vrijwel zijn hele oeuvre in het Jiddisch geschreven, de nauw aan het Duits verwante taal van de Joden die hij in Polen als moedertaal had geleerd.
Op het eerste gezicht heeft Singer inmiddels ongelijk gekregen, in ieder geval als het gaat om regeringssteun. In 1998 heeft de Nederlandse overheid het Jiddisch erkend volgens het zogenoem- | |
| |
de Europees Handvest voor regionale talen of talen van minderheden. In de praktijk is dat echter een symbolisch gebaar. ‘Het bestaansrecht is door de overheid erkend,’ zegt Vincent van Steen, woordvoerder van het ministerie van Binnenlandse Zaken, ‘maar daar blijft het bij. In tegenstelling tot het Fries, waarvoor wetgeving is die zaken regelt voor bijvoorbeeld onderwijs en omroep, zijn er geen speciale maatregelen genomen.’
Landen die het Europees handvest hebben getekend, mogen zelf bepalen welke talen eronder vallen. Alleen Zweden heeft het Jiddisch ook erkend. ‘De Zweedse regering doet iets meer dan Nederland, maar ook niet veel’, vertelt Shlomo Berger (1953), hoogleraar Jiddisch aan de Universiteit van Amsterdam. ‘Ze organiseren ieder jaar een zomersymposium met geld van de overheid. Dat is alles.’
| |
■ Terror
Er zijn ook niet veel mensen meer die de taal nog spreken. Terwijl het Jiddisch in de negentiende eeuw nog van Litouwen tot Amsterdam gebruikt werd, zijn er nu wereldwijd nog slechts enkele duizenden sprekers. Eigenlijk alleen in streng orthodox-joodse kringen in New York en Jeruzalem wordt de taal actief doorgegeven aan jongere generaties, omdat men meent dat het ongepast is om het Hebreeuws, dat immers de taal van de Bijbel is, als alledaagse omgangstaal te gebruiken. In Nederland beperkt deze groep zich tot een klein gezelschap mensen; op het ‘cheider’, de orthodoxjoodse school in Amsterdam, wordt een deel van het onderwijs nog in het Jiddisch verzorgd. In Antwerpen is er nog wel een gemeenschap van enige omvang.
Volgens Berger neemt echter ook in orthodoxe kringen de kwaliteit van het Jiddisch af: ‘Als ik in New York kom, koop ik altijd nieuwe boeken. Laatst was dat de roman Farkhapt in terror (“Gegrepen door terreur”), een jeugdboek over 11 september. Zelfs zo'n boek, dat de jeugd kennis moet laten maken met modern taalgebruik, is in vrij erbarmelijk Jiddisch geschreven. In Amerika praat men ook al over het “Yeshivish”, de taal van de Joodse school voor hoger onderwijs, de jesjieve. Dat is Engels met Jiddische woorden, mogelijk inmiddels al de feitelijke omgangstaal van de orthodoxe jeugd. De wereld is zó complex geworden dat ook die mensen zich niet meer kunnen isoleren.’
| |
■ Volkser
Waar komt het Jiddisch vandaan? De oorsprong ligt in een streek in Duitsland - waarschijnlijk het Rijnland. Daar woonde in de negende eeuw een relatief grote groep Joden, die in eerste instantie het plaatselijke dialect spraken. Die mensen kenden nauwelijks Hebreeuws; die taal werd toen al vooral gebruikt om te bidden en uit de Bijbel te citeren, en veel minder als dagelijkse omgangstaal. Wel mengden ze hun Duitse dialect met veel Hebreeuwse woorden.
Uit dit Joods gekleurde Duits ontstond in de loop van de tijd een eigen
Zoals men in Europa overstapte van het Latijn naar de volkstalen, zo ruilden de Joden het Hebreeuws in voor het Jiddisch.
taal. Dit kwam allereerst doordat de Joden geïsoleerd raakten van de rest van de bevolking, bijvoorbeeld doordat ze gedwongen werden apart te leven. Zo begon hun taalgebruik zich langzamerhand anders te ontwikkelen dan het Duits. Bovendien trokken na vervolgingen soms grote groepen Joden naar andere streken, bijvoorbeeld in Polen. Zij namen hun taal dan mee.
Gaandeweg werd het Jiddisch ook steeds meer als een echte taal gezien. Volgens Berger was vooral de boekdrukkunst van invloed: ‘Voor die tijd was er ook al wel Jiddisch geschreven, maar dat was vaak informeler. Om een gedrukt boek te produceren, moest je nadenken: waarom schrijf ik in deze taal?’ Zoals men overal in Europa overstapte van het dode Latijn naar de volkstalen, zo ruilden ook de Joden het antieke Hebreeuws in voor het volksere Jiddisch. Vanaf het begin werden Jiddische boeken bovendien overwegend met Hebreeuwse letters geschreven, wat ze typografisch onderscheidde van Duitse boeken.
| |
Stichting Jiddisj
De Stichting Jiddisj stelt zich ten doel om het Jiddisch te beschermen en kennis erover te verspreiden. De stichting geeft een (Nederlandstalig) kwartaalschrift uit, Grine Medine ‘Groen land’, en organiseert ieder jaar een bijeenkomst. In 2006 ging deze bijvoorbeeld over de golem, een figuur in Jiddische verhalen. Meer informatie: www.stichtingjiddisj.nl, of Stichting Jiddisj, Weesperzijde 300, 1097 EB Amsterdam. Telefoon: 020 - 668 16 34. E-mail: info@stichtingjiddisj.nl
| |
■ Willem I
In de zeventiende eeuw trok een grote groep Asjkenazische Joden naar Nederland - Asjkenaz was de naam van het Joods-Duitse cultuurgebied. Shlomo Berger: ‘De Portugese Joden die hier al langer waren, keken neer op de Asjkenazische Joden met hun Jiddisch. De nieuwelingen waren vluchtelingen en over het algemeen armer en minder intellectueel dan de Portugezen. Omdat het niet lukte uit eigen kring iemand hoog genoeg op te leiden, moesten de Asjkenazische Joden hun hoofdrabbijn tot ver in de negentiende eeuw uit het buitenland halen.’
Door snelle migratie kregen de Asjkenazische Joden al snel de overhand: aan het eind van de zeventiende eeuw waren zij in Amsterdam met ongeveer zevenduizend mensen, tegenover ongeveer drieduizend Portugezen. Rond die tijd spraken veel Nederlandse Joden een variëteit van het zogenoemde West-Jiddisch, dat zich steeds meer onderscheidde van het dialect dat onder meer in Polen en Litouwen gesproken werd, het Oost-Jiddisch.
Vanaf het eind van de achttiende eeuw verdween het Jiddisch gaandeweg uit Nederland. In 1796 kregen Joden volledig burgerschap. Tot die tijd mocht je in Amsterdam alleen als Joodse burger ingeschreven staan als je lid was van de joodse gemeente. Nu hoefde dat ineens niet meer. Joden kwamen daardoor losser van hun gemeenschap te staan en mengden zich meer met de rest van de bevolking. De intellectuele elite was eerder al geassimileerd geraakt; maar nu begon pas de echte assimilatie, bij de gewone mensen, in volksbuurten als de Jordaan. Dat had tot gevolg dat het Nederlands voor Joden belangrijk werd en dat er in het Nederlands, en dan vooral in het plat Amsterdams, relatief veel Jiddische
| |
| |
woorden zijn opgenomen (gabber, gappen en gein bijvoorbeeld).
Professor Shlomo Berger: ‘Ook in orthodoxe kringen neemt de kwaliteit van het Jiddisch af.’
Foto: Eduard Lampe
Max Rubinstein: ‘Het Jiddisch is veranderd van een alledaagse, gesproken taal in een cultuurtaal, een taal die vooral gebruikt wordt om in te schrijven en voor de muziek.’
Foto: Frank Fahmer
Een andere oorzaak van het verdwijnen van het Jiddisch was de bemoeienis van de overheid. Onder koning Willem I werd vanaf 1817 het gebruik van het Jiddisch op (Joodse) scholen en in synagogen verboden. Dat bracht feitelijk de doodsteek toe aan het Nederlandse Jiddisch, dat vanaf de tweede helft van de negentiende eeuw nauwelijks nog gesproken werd. In plaats ervan was een Joods-Nederlands gekomen, met veel Jiddische en Hebreeuwse woorden, maar ingebed in een Nederlands staketsel.
| |
■ Verbaasd
In de jaren twintig en dertig van de twintigste eeuw kreeg de taal in ons land een bescheiden nieuwe impuls, door de instroom van Joden die Oost-Europa verlieten en zich in Nederland vestigden, later gevolgd door Joodse vluchtelingen uit Duitsland, van wie een deel ook nog Jiddisch sprak. De ouders van Max Rubinstein (1921) hoorden bij die laatste groep: ‘Vlak na de Eerste Wereldoorlog waren ze vanuit Polen naar Düsseldorf getrokken, maar toen de nationaal-socialisten daar in 1933 aan de macht kwamen, zijn ze snel naar Amsterdam vertrokken. Mijn
‘Het Jiddisch werd geassocieerd met het getto. Sociologisch-politiek was dat een begrijpelijke gedachte. Maar cultureel is het onvergeeflijk.’
vader was goudsmid en hij hoopte dat hij in Amsterdam zijn ambacht succesvol zou kunnen uitoefenen.’ Onderling gebruikten Rubinsteins ouders Jiddisch, ‘maar tegen ons kinderen spraken ze Duits, omdat dit beter zou zijn voor de assimilatie.’
Het gezin Rubinstein raakte snel betrokken bij het seculiere Oost-Europees-Joodse leven in de Nederlandse hoofdstad. Zo was er de organisatie An-Ski, een links georiënteerde vereniging van Joden uit Oost-Europa, die onder meer lezingen en toneelvoorstellingen organiseerde - alles in het Jiddisch. Zoon Max was deelnemer van de jeugdgroep van die vereniging. Met de Nederlandse Joden, die geen Jiddisch meer spraken en soms, net als eerder de Portugezen, neerkeken op de vaak veel armere Oost-Europeanen, was weinig contact.
De Tweede Wereldoorlog vernietigde het Joodse leven in Amsterdam, dat ook daarna maar moeizaam op gang kwam. De weinige overlevenden - zoals Max Rubinstein - hadden de eerste jaren
| |
| |
ook wel iets anders aan hun hoofd dan zich bezig te houden met de eigen Joodse cultuur: ‘Ik moest mijn leven opnieuw opbouwen en ik moest voor mijn gezin zorgen.’ In de jaren vijftig begon Rubinstein weer na te denken over zijn Joodse achtergrond, en begin jaren zeventig ging hij op Jiddische les: ‘Ik was verbaasd hoeveel er nog in mijn hoofd bleek te zitten. Ik had gedacht dat ik opnieuw moest beginnen, maar ik herkende veel woorden meteen.’
| |
Jiddische woorden in het Nederlands
Doordat Joden in Amsterdam relatief veel contact hadden met niet-Joden, zijn er nogal veel Jiddische woorden in het Amsterdams terechtgekomen, en daarmee soms in het Nederlands. In het boek Koosjer Nederlands. Joodse woorden in de Nederlandse taal van Justus van de Kamp en Jacob van der Wijk zijn dit soort woorden verzameld, zoals: aankeiler, bajes, cheider, dalles, eisjedies gaan, flamoes, gallisch, hoteldebotel, ibbel, jat, kaffer, lef, miesmuis, niks, ossenworst, ponem, ramsj, schmieren, tippelen, vernachelen, weigoochem en zwans. Hoeveel woorden kent u?
| |
■ Wereldliteratuur
In die tijd werd Rubinstein - die twintig jaar na zijn pensioen nog steeds een kleine praktijk aan huis heeft als organisatieadviseur - ook lid van een Jiddische leeskring in Amsterdam, een gezelschap dat nog steeds één keer in de week bij elkaar komt om van gedachten te wisselen over Jiddische romans. ‘We lezen de klassiekers uit de negentiende en het begin van de twintigste eeuw,’ zegt Rubinstein, ‘maar ook modernere werken. In Israël, in Amerika, in Frankrijk en in Argentinië leven nog steeds schrijvers die de traditie voortzetten.’
Uit de Amsterdamse leeskring is ook de Stichting Jiddisj voortgekomen (zie kader op blz. 5), die een eigen tijdschrift uitgeeft en ieder jaar een studiedag organiseert. De stichting, die zich vooral bezighoudt met het seculiere gebruik van de taal, heeft momenteel ongeveer 150 donateurs. Is er nog toekomst voor het Jiddisch? ‘Ik vraag het me soms af’, zegt Max Rubinstein. ‘Nu gebeurt er nog van alles, maar kan dat blijven doorgaan? De taal is veranderd van een alledaagse, gesproken taal in een cultuurtaal, een taal die vooral gebruikt wordt om in te schrijven en voor de muziek.’ Vooral de Jiddische muziek heeft de afgelopen jaren een heuse revival doorgemaakt: ‘Ja, klezmer is heel populair. Alles klezmert. Het is leuke muziek, maar er is soms misschien zelfs wel iets te veel van.’ Rubinsteins eigen hart ligt bij de literatuur: ‘Schrijvers uit allerlei landen hebben in deze taal bijgedragen aan de wereldliteratuur. Dat is niet alleen interessant voor Joden.’
| |
■ Functie
Die ándere Joodse taal, het Hebreeuws, speelde in Rubinsteins leven een minder belangrijke rol. ‘Ik heb het als kind wel op de Joodse school geleerd. En heel veel Jiddische woorden komen uit het Hebreeuws, daar kun je niet omheen. Maar het Hebreeuws vertegenwoordigt een andere traditie. Zoals u misschien weet, was het Jiddisch in Israël lange tijd niet populair. Het is er ook pas vrij laat erkend als een Joodse taal, net als het Ladino, de taal van de Portugezen. In het begin had men het idee: wij zijn een land in opbouw, en het Ivriet (zoals het modern Hebreeuws ook genoemd wordt) is de taal van de toekomst. Het Jiddisch werd geassocieerd met het getto. Sociologisch-politiek was dat een begrijpelijke gedachte. Maar cultureel is het onvergeeflijk.’
Rubinsteins kinderen spreken geen Jiddisch meer: ‘Mijn zoon weet natuurlijk wel dat hij Joods is, maar houdt zich daar niet mee bezig. Mijn dochter is meer op Israël georiënteerd.’ In de loop van de twintigste eeuw hebben het Jiddisch en het Hebreeuws stuivertje gewisseld. Waar het Jiddisch ooit ontstond doordat de Joden geen Hebreeuws meer spraken, kwam de laatste taal in de staat Israël opnieuw tot volle bloei, terwijl het Jiddisch minder belangrijk werd. Ook voor de hoogleraar Shlomo Berger is het Hebreeuws in het dagelijks leven de belangrijkste van de twee talen. ‘Ik was een paar weken geleden in Israël. Daar spreek ik dan nog wel Jiddisch met een broer van mijn grootvader. Maar dat is een hoogbejaarde man, en als hij moe wordt, zegt hij: “Zullen we maar weer Hebreeuws praten?”’
Volgens Berger betekent dat niet dat de taal verdwijnt: ‘Hij verandert alleen van functie. Het is niet meer in de eerste plaats een taal voor alledag, maar een die mensen gebruiken in culturele uitingen, in literatuur en muziek, om te laten zien wie ze zijn en waar ze vandaan komen. Daarnaast krijgt de taal meer academische belangstelling. De cursussen Jiddische taal en literatuur die ik geef aan de Universiteit van Amsterdam worden altijd door enkele tientallen mensen bezocht - Joden en niet-Joden. Ze zijn zó geïnteresseerd en stellen zó veel vragen dat ik aan de geplande tien lessen nooit genoeg heb. Er moet altijd een elfde bij.’
| |
Voorbeeld van een Jiddische tekst
Hooglied 1:2-3 in de vertaling van Jehojesj-Sjloime Bloemgartn:
Koesjn zol er mich mit di koesjn foen zain moil; worem besser foen wain iz dain libsjaft. Woil tsoem geroech zainen daine ejln, geklerte boiml iz dain nomen, droem hoben joengfroien dich lib.
Nederlandse vertaling:
Hij kusse mij met de kussen van zijn mond; want kostelijker dan wijn is uw liefde, heerlijk van geur zijn uw oliën, als uitgegoten olie is uw naam. Daarom hebben de jonge meisjes u lief.
In Hebreeuwse transcriptie, die vaak wordt gebruikt voor het Jiddisch:
קושן זאָל ער מיך מיט די קושן פֿון זײַן מױל;
װאָרום בעסער פֿון װײַן איז דײַן ליבשאַפֿט.
װױל צום גערוך זײַנען דײַנע אײלן,
געקלערטע בױמל איז דײַן נאָמען,
דרום האָבן יונגפֿרױען דיך ליב.
|
|