Iktionaire
Toch?
Jan Kuitenbrouwer
Veel is gezegd over Jan Peter Balkenendes verzuchting tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen, afgelopen september, om toch eens op te houden met klagen en somberen over de stand van het land en ‘blij’ te zijn met elkaar. ‘Laten we zeggen: Nederland kan het weer!’, riep hij. ‘Die VOC-mentaliteit. Over grenzen heen kijken. Dynamiek! Toch?’ De aandacht ging vooral uit naar de VOC, waarbij bleek dat het tijdperk van politiek correcte verkramping dan misschien achter ons ligt, maar de oude kwaal soms nog behoorlijk kan opspelen. Boze Surinamers, je ziet ze niet zo vaak meer op de buis, maar ze kunnen het nog, ook al voeren de plunderaars van de premier destijds dan de andere kant op. Maar oké, ze hádden in de West kunnen komen. Kwestie van doorvaren.
Toch wil ik het even hebben over een ander element uit die uitspraak. Dat ‘toch’.
‘Over grenzen heen kijken! Dynamiek! Toch?’
Je zou het evengoed kunnen weglaten in een citaat, en toch staat het er altijd bij in de krant, en wordt het altijd meegemonteerd op radio en televisie. Het hoort erbij, kennelijk. ‘Ja nee, pak dat “toch?” ook nog maar even mee’, zegt de radioredacteur tegen de technicus. Maar waarom? Het voegt iets toe, kennelijk, maar wat?
Wanneer zeggen mensen op die manier ‘toch?’?
Als je werkelijk overtuigd bent van wat je zegt, zeg je dan ‘toch?’?
Je kunt zeggen: ‘We zijn toch allemaal mensen?’ Of: ‘We zijn allemaal mensen, toch?’ Wat is het verschil?
In het eerste geval maak je van je bewering een vraag, waarvan je haast zeker weet dat iedereen die bevestigend moet beantwoorden. In het tweede geval doe je een bewering, die je vervolgens omvormt tot hypothese. Bijvoorbeeld omdat je merkt dat je gehoor het niet met je eens is. In plaats van instemming volgt een stilte, waarop je snel wat terugneemt van je stelligheid.
Na toch? klinkt in mijn oren altijd direct moet kunnen, ook zo'n onschadelijkmaker.
Politiek is een spel van woorden en macht. Met woorden kun je aan de macht komen, en wie aan de macht is, heeft het woord. Balkenende kreeg eerst de macht en toen het woord. Vrijwel nooit campagne gevoerd en bóém, premier. Hij dóét dingen, en moet die uitleggen. Eigenlijk wil hij dat niet, dat hoor je ook aan de manier waarop hij een op de drie lettergrepen inslikt. Al die uitleg, de tijd die dat kost, hij wil dóór. Dus hij staat daar, er welt iets in hem op, en hopla.
Toch?
Het fascinerende is dat het hem nauwelijks lijkt te schaden. Balkenendes onhandigheid wordt waarschijnlijk gezien als het bewijs dat er in elk geval niet eindeloos aan hem gesleuteld is. Er is al genoeg fake.
Toch?