| |
| |
| |
‘Psst! Psst! Kom 's kijken!’
Taal in het werk [4]: de standwerker
Arjen van Veelen
Veel mensen verdienen hun brood met taal; denk aan schrijvers, journalisten, taaldocenten, vertalers en redacteuren. Maar ook in veel andere beroepen speelt taal op zijn minst een flinke bijrol. In Onze Taal worden ze om de maand geportretteerd. Deze keer: de standwerker.
‘Lieve schat, kom 's luisteren bij me. Heb je dat ook weleens? Zit je lekker bij je buurvrouw te lullen, komt opeens je man thuis. O jee, er moet snel iets op tafel. Nou, met deze groenteschaaf maak je zo je eigen friet. Hoppekee! Je hebt thuis vast zo'n klereding, zo'n uiensnijder. De ui vliegt alle kanten op als je 'm snijdt. Of zo'n frietsnijder, het lijkt wel een fitnessapparaat, daar moet je met z'n vieren aan gaan hangen voor je de frieten hebt.’ Hans Goppel (62) doet voor hoe hij de groenteschaaf aan de man brengt.
Vlotte babbelaars zijn het, de standwerkers. Het lijken knollen-voor-citroenen-artiesten, de TelSellsterren van de ambulante handel, die je vanuit hun kraam een groentesnijder aanpraten die thuis op het aanrecht veel minder soepel door de ui glijdt dan op de markt. U lacht om een kwinkslag en hup, daar staat weer zo'n waardeloze messenset in de keukenkast. Ze kletsen tientjes uit uw portefeuille voor een revolutionaire inlegzool, een zeldzame kamerplant, een vlekkenwegtoverende tapijtreiniger, een multiinzetbare kruidensnijder of de nooit-meer-stuntelenblikopener, die u morgen bij Knakenland ziet liggen voor een fractie van uw aankoopbedrag.
Standwerkers zijn zich bewust van hun reputatie, maar ze benadrukken dat ze niets verkopen waar ze zelf niet in geloven, en dat ze met hun welbespraaktheid de markt een zekere jeu geven. Die welbespraaktheid hebben ze tegenwoordig trouwens harder nodig dan ooit, want het zijn zware tijden voor de standwerkers. De marktbezoekers hebben steeds minder tijd om te luisteren, en lang niet elk grapje mag meer worden gemaakt.
| |
Nobel
‘Vroeger was een standwerker een zakkenroller. Een oplichter, die je centen afpakte’, vindt Erik Janssens (41), die sinds vijftien jaar tapijtreinigers verkoopt. ‘Tegenwoordig is dat gelukkig anders. De klant is mondiger geworden en zich zeer bewust van de waarde van het geld en de kwaliteit van producten. De standwerker is nu iemand met een nobel beroep, die een goed product aan de man brengt, liefde voor zijn vak heeft en aan het eind van de dag naar huis gaat met een paar centen.’
Toen Goppel begon, was het eenvoudig. ‘Jij zal met lullen je brood verdienen’, zei zijn vader, en zo geschiedde. Ooit was Goppel vertegenwoordiger, maar hij dacht dat er met standwerken meer te verdienen viel. Toen hij op een dag met zijn dikke amerikaan bij de benzinepomp naast het Peugeotje van zijn oude baas stond, besefte hij dat hij gelijk had.
Vandaag verkoopt hij, met een cowboyhoed op, anijsbrokken. ‘Tegen hoest, verkoudheid, griep, benauwdheid.’ Zijn verwarmde karretje op de zwarte markt van Beverwijk ruik je door de anijswalm van verre. Hij staat er niet als standwerker, maar als ‘stille kramer’. Het seizoen begint pas als het wat warmer is buiten; in de winter blijven de mensen niet staan kijken.
| |
Synchroon
Ruim dertig jaar zit Goppel nu in het vak. Hij won prijzen: vier keer was hij Europees kampioen standwerken, twee keer Nederlands kampioen. Zijn kracht? ‘Mijn verhaal en mijn handen gaan synchroon. Ik won eens van een Engelsman die motorpoets verkocht. Hij stond te poetsen en te poetsen, maar trok z'n muil er niet bij open. Bij ons is het: je lult over datgene wat je aan het doen bent.’ Messensets, koekenpannen, groentemolens en de dubbele, magnetische raamwasser (‘als je binnen klaar bent, is het buiten al gebeurd’) verkocht hij op die manier, maar zijn hart ligt, al dertig jaar, bij de groenteschaaf. Het verhaal bij zijn ‘schaaffie’ is al ‘duizend keer’ veranderd, gepolijst, en inmiddels even scherp geworden als het ding zelf. Je maakt er plakken mee die precies even dik zijn. En dunne plakken, ‘dus voorbakken is niet nodig’. Om een ui te snijden, maar ook voor de rauwkostsalade. Bekend van tv, maar bij hem kost-ie maar de helft. En dan zonder verzendkosten.
Standwerken (‘het mooiste vak van de wereld en omstreken’) moet volgens hem in je bloed zitten. ‘Ik zeg zelf altijd: je moet als baby ingeënt zijn met een grammofoonnaald, om het lullen te leren.’ Ooit was hij te gast in een radio-uitzending over welsprekendheid, samen met de legendarisch goed van de tongriem gesneden sportverslaggever Theo Koomen en de
| |
| |
directeur van een instituut voor welsprekendheid. ‘Die directeur zei: “Dames en heren, kuch, kuch, u denkt vast dat je als spreker geboren wordt. Maar wij, eh, maken sprekers.” Die man ging vreselijk af.’
| |
‘Over de hele breedte snijden’
Nederland telt ongeveer vijfhonderd standwerkers, volgens de brancheorganisatie CVAH (Centrale Vereniging voor de Ambulante Handel). Anders dan de groenteboer staan ze niet wekelijks op dezelfde markt, maar zwerven ze door het land, waar ze loten om plaatsen. De standwerker heeft nooit prijskaartjes.
Goppel: ‘Kijk, iedereen kan roepen: “Voor een tientje ben je m'n vriendje”, maar roepen is nog geen standwerken. Een standwerker gelooft in zijn artikel en vertelt er een zodanig verhaal bij dat als de mensen weglopen zonder te kopen, ze thuis denken: potverdomme, ik heb spijt. Dat verkoopverhaal moet hij desnoods twintig minuten kunnen volhouden.’
Standwerker Henk Groot (59) staat sinds zijn achttiende op de markt. Ook hij is ervan overtuigd dat je in je product moet geloven. Het verkoopargument ‘Ik heb 'm zelf ook’ klopt in zijn geval: in zijn Amsterdamse woning gebruikt hij zijn ‘eigen’ koffiezetapparaat, kaasschaaf, magnetische ramenwasser en inklapbare kledinghanger. Hij loopt op eigen inlegzolen. ‘Als het artikel niet goed is, ga ik er niet mee werken.’ Neem de staaldraadkaasschaaf. ‘Je kan daarmee over de hele breedte snijden. Dus geen uitgeholde stukken kaas in je koelkast. Hij glijdt door de kaas heen, zie je. Want er staat spanning op de draad. Plok. Honderd procent staal.’
Groot bedenkt het verhaal bij een product pas op de markt. ‘Ik probeer het thuis niet uit. Op de markt lul je eerst gewoon een end heen. Dat verhaal groeit dan langzamerhand. Dankzij het publiek. Als je met de zolen staat, denken ze minstens dat je een podoloog bent. Komen ze met allerlei knobbels en pijn in de knieën. Een huisarts in Spakenburg stuurt mensen zelfs naar mij door. “Heeft u misschien last van hielsporen?”, vraag ik nu. Hielsporen, ik had er nog nooit van gehoord.’
| |
Komediant
‘Je verhaal is een toneelstuk, dat na twintig keer spelen alleen maar beter wordt’, zegt Toon van Est (60) door de telefoon. Hij staat sinds zijn twaalfde op de markt. Als Mr. Avesta of Toontje Ongeregeld doet hij ook goochelacts. ‘Een echte standwerker heeft in zijn bloed dat hij komediant wil zijn.’ Immers: voordat je iets over je groenteschaaf of inlegzool kunt vertellen, moet je, zoals het in vakjargon heet, een ‘stand’ maken, een kluitje mensen dat blijft staan. Daar zijn verschillende technieken voor. Zoals in jezelf praten. ‘Hoe zachter je praat, hoe dichterbij de mensen komen’, zegt Van Est. ‘Iedereen vindt je een imbeciel, maar goed.’
‘Als er haast geen toeloop op de markt is, begin ik gewoon te praten’, legt Erik Janssens uit. ‘Het grootste deel van de mensen verklaart je echt voor gek. Het mooie is dat er dan toch altijd mensen stoppen. Dan gooi ik bij wijze van spreken meteen mijn voordeur dicht, zodat mijn bezoekers binnenblijven, en ga ik keihard werken.’
‘Je moet in jezelf gaan lullen of een demonstratie maken voor niemand’, zegt Goppel. ‘Dan komt er altijd wel iemand bij staan. Eens vroeg een jongetje van een jaar of twaalf: “Meneer, tegen wie praat u?”’
Standwerker Erik Janssens (41): ‘De standwerker is tegenwoordig iemand met een nobel beroep, die een goed product aan de man brengt.’
Foto: Standwerkersgroep Benelux
‘Psst! Psst! Kom 's kijken!’, doet Groot voor. ‘Je moet altijd geheimzinnig doen. Dan zijn ze geïnteresseerd. Mijn broer Hans was er goed in. Ik stond een keer naast hem, met messenslijpers. Wij konden niet in de stand komen. Hij zegt hardop: “Goh, dat was wat, hè, vanochtend, met dat ongeluk! Tsss. Tien auto's op mekaar. Nou, het zal vanavond wel op de televisie komen.” Er was helemaal niks gebeurd hoor, maar de mensen bleven wel staan. “Jaha,” zei ik dan, “een haas stak opeens over. Tien auto's, bam! Maar nu u hier toch staat, zal ik u even wat laten zien.” Zegt mijn broer er nog snel bij: “Gelukkig dat er geen doden waren, hè.”’
| |
Vleierij
‘Soms houden de mensen hun hand op de tas, omdat ze als de dood zijn dat je hun geld eruit lult’, zegt Goppel. ‘“Moet je luisteren”, zeg ik dan, “ik bijt niks. Kom maar dichterbij, ingeënt ben ik al.”’ En wat soms werkt, is vleien: ‘“Kom eens, lieve schat, kom eens luisteren bij me”, zeg ik dan. Of tegen twee oudere dames die arm in arm langslopen: “Goh, kijk nou eens, daar heb je de Selvera's [een schlagerduo uit de jaren vijftig en zestig - AvV], zing eens een stukje!”’
Vleierij kan ook verkeerd uitpakken, zegt Groot. ‘Die jongens met schoenpoets zeggen als ze de schoenen van een dame poetsen soms dingen als: “Mooie benen heb je toch zeg, heb je nog veel seks?” Als ik het zou zeggen, krijg ik misschien een knal voor m'n kop.’
Goppel weet nog een andere truc: ‘Ik ken collega's die met elkaar bonje maken, of op de grond gaan liggen jammeren. Loeren ze onder hun arm door of er mensen stil blijven staan - om dan snel achter de tafel te springen.’
Van Est: ‘Vroeger nam ik een kladje [klein kraampje - AvV] en dan vroeg ik een jongetje van tevoren of hij daar voor vijftig cent op wilde staan. Vroeg ik aan het jongetje of hij een toverspreuk kon herhalen, voor vijfentwintig gulden. Zei ik heel snel: “Benedic- | |
| |
tus, bona noces, pluto, canera, proserpina, tateratica... schep op en eet!” Dat lukte hem dan natuurlijk niet. Dat jongetje krijgt z'n vijftig cent en jij had de mensen om je heen.’
Illustratie: Hein de Kort
| |
‘Moes eens preuve’
Als de stand gemaakt is, volgt stap twee: over het product beginnen. ‘Mag ik wat vragen, mevrouw?’ is een slechte openingszin. Janssens: ‘Het risico op een “nee” is veel te groot. Je moet meteen een goed gerichte open vraag stellen: “Mevrouw, welk product gebruikt u om vlekken uit uw tapijt te poetsen?”’ Groot: ‘Als ze vragen naar de prijs, geven we er geen sjoege op. We gaan gewoon verder met het verhaal. Want ze maken je hele stand kapot als ze weglopen.’
Een bekend trucje is werken met een ‘jenner’: een nepklant die de verkoop opdrijft. Groot: ‘Dan sta je bij elkaars kraam: “Meneer, doet u mij er maar twee. Want weet u, mijn schoonmoeder heeft ze al en vroeg me of ik er nog een paar voor haar wilde halen.”’ Een andere truc: vertrouwd klinkende namen. ‘Voor die kaassnijder had ik een mooi bord laten maken: “Aanbevolen door de Nederlandse Kaasunie”. Die unie had ik zelf bedacht. Ik had ook een actie “Namens de Zodiac-fabrieken, sinds 1903”. Vijftig procent korting, alleen vandaag. Die hele fabriek bestond niet hoor, maar ze hadden wel altijd actie.’ Te bont maakte hij het toen hij zich een Limburgs accent had aangemeten om Limburgse vlaaien te verkopen. ‘“Moes eens preuve,” zeg ik, “zoals het moeke ze vroeger bèkte.” Zegt een vrouw: “Jij komt zeker uit Mokum?” Ze had nog gelijk ook, haha.’
| |
Gehaaster
Klanten zeggen tegenwoordig iets terug, ze zijn mondiger. Maar ze zijn ook gehaaster dan vroeger, zeggen de verkopers. Het is moeilijker om mensen stil te laten staan. Van Est: ‘Je moet nu vaak te veel praten om wat te verdienen. Voorbijgangers roepen gelijk: “Wat kost het?” En als je in jezelf staat te praten om een stand te maken, denken ze dat je gek bent. Ze snappen het niet meer.’
Het vak wordt ook nog eens bedreigd, vindt Groot, door de ‘stille kramers’, die meeloten naar de standwerkplekken, terwijl ze geen echte standwerker zijn, geen verhaal hebben bij hun product. Groot: ‘Veel marktmeesters zeggen er niets van. Zo wordt het hele beroep naar de kloten gebracht.’
Zelfs hun kwinkslagen moeten de marktartiesten aanpassen aan de tijd. ‘Echte humor en gein kun je niet meer brengen’, is de ervaring van Van Est. ‘Vroeger zei je tegen een Turk: “Ben je helemaal uit Turkije hierheen gekomen om je bij mij te laten besodemieteren?” Als je dat nu zegt, krijg je meteen een verontwaardigde reactie. “Besodemieteren? Wat bedoel je?” En als ik tegen een dame zeg: “Hoe is het, lekker wijfie”, dan is dat meteen seksuele intimidatie.’
|
|