Het mooiste woord van...
Don Duyns
Het mooiste woord in de Nederlandse taal is zonder enige twijfel waterkou, dat je trouwens eigenlijk moet schrijven als waterkoude. Natuurlijk, ik weet het ook wel, in feite staat waterkou voor iets lelijks. Het wordt gezegd van ‘een atmosfeer die koud en vochtig is’. Waterkou is het weer dat direct aan sneeuw voorafgaat. Anders gezegd: het weer dat je die ene fatale verkoudheid bezorgt, het weer ook dat wintertenen veroorzaakt (ook weer zo'n prachtig woord, wintertenen, maar ik mag maar één mooiste woord kiezen). Waterkou maakt de jongeren ziek en duwt zwakke oudjes definitief de dood in.
Dat mag allemaal waar wezen, maar luister gewoon eens naar het woord. Pak een rechte houten stoel, ga er rustig op zitten, plaats beide voetzolen op de grond, maak je hoofd schoon van onreine gedachten en laat het woord dan rustig vanuit de diepe buikwand omhoogrollen. ‘... Waterkou...’ Prachtig toch? En nog maar eens: ‘... Waterkou...’
Het woord ligt aanvankelijk romig in de mond (het ronde, bijna Vlaamse van de wa-klank), maar eindigt in de scherpe, kraaiachtige uitroep ‘kou’. Water-kou. In de combinatie van die twee klanken, zacht en scherp, omfloerst en afgeknepen, is het woord typisch Hollands. Wij zijn nou eenmaal een volk dat anderen - buitenlandse toeristen bijvoorbeeld - afschrikt met onze afwisselend neuzelend dan weer keelschrapende spraakmelodieën. In waterkou is niks van Franse frivoliteit te vinden, geen Arabische melodie, maar godzijdank ook geen Duitse zwaarmoedigheid.
In het woord waterkou bevinden zich daarnaast inhoudelijk gezien de twee essentiële elementen die Nederland gevormd hebben: water en kou. Want dit land is niet alleen met dijken aan het water ontrukt, maar heeft zich ook moeten wapenen - met een onontkoombare ‘gezelligheidscultuur’ - tegen kil herfstweer, barre winters en uitblijvende zomers. Zo bekeken is waterkou zowel in klank als in betekenis de beste samenvatting van ‘Nederland’. ‘Waar woon je?’ ‘In Waterkou.’ ‘O, in Nederland. Nou, sterkte.’
Dit land is veranderd, jawel, maar spreek zacht het woord waterkou uit en je wordt op een zachte wolk van jeugdsentiment teruggeplaatst in de oerdegelijke wereld van Merijntje Gijzen, Job uit de Woonschuit, de AFC'ers, warme chocolademelk in de winter, wollen kousen om je kuiten, gladde ijzers onder je voeten, een tante met wintertenen, achterop bij je vader op de fiets (voeten in de fietstassen), een wollen deken om je schouders, lange verhalen bij het haardvuur... allemaal waterkou. In het land van waterkou is het altijd winter, staat het altijd op het punt van sneeuwen, draagt iedereen een wollen muts en schopt niemand de ander onverhoeds dood.
En er is altijd het meisje op wie je verliefd was, het meisje met de guitige krullen. Elly was haar naam, Elly van om de hoek. Ze had sproetjes op haar wipneus, sprankelende groenblauwe ogen en ze hielp haar zieke, oude moeder zoveel ze kon. Op de dag dat je met dat meisje ging schaatsen, raakten jullie op de hard bevroren slootjes van Oostputtingedam de weg kwijt en uit bezorgdheid over het kruiende ijs ging jij voorop rijden en gleed je in een wak.
Met een deken om je schouders warmde je je op bij de potkachel in de eenvoudige woning van Elly en haar zieke, oude moeder. Er was warme chocolademelk, zelfgebakken speculaasjes, de verwarmende glimlach van Elly en de gedachte dat alles nu goed was, laat het altijd zo blijven, laat dit nooit meer veranderen. Buiten is het waterkoud, maar binnen, bij Elly en haar zieke arme moeder, ben je veilig.
Don Duyns (1967) is schrijver en regisseur.