Lief en leed
In de uitdrukking lief en leed met elkaar delen is lief een zelfstandig naamwoord. In die vorm kennen we lief tegenwoordig alleen nog als aanduiding voor een geliefde (iemand heeft ‘een lief’), maar vroeger kon de betekenis veel breder zijn: ‘iets wat aangenaam is voor 's menschen gevoelens in het algemeen, wat zijn leven verheldert, geluk’, zoals het Woordenboek der Nederlandsche Taal het heel mooi zegt.
Een van de laatsten die lief in die betekenis gebruikte, zonder het - tegenwoordig steeds verplichte - leed, moet de dichter De Génestet zijn geweest (1857):
Wat mij toch daar buiten grief
[= moge kwellen]
In 't aandoenlijk harte,
Immer bij ons huislijk lief
Bloeit weer troost voor smarte.
In het toneelstuk Le bourgeois gentilhomme (1670) van Molière komt een Turk voor die ‘lingua franca’ spreekt.
Copyright Robin Davis
Het onafscheidelijke duo lief en leed kwam ook voor in een oude eedformule: om lief noch leed (ook wel om lief of leed), en betekende dan ‘voor alles ter wereld’. De functionarissen die in Leiden het textiel op fabricagefouten moesten controleren en een schadebedrag moesten berekenen voor gedupeerde kopers, werden met de volgende slotzin beëdigd: ‘Dat sweeren wy, dat wy als Tarra-meesters (...) ons ghetrouwelijck sullen dragen [= optreden], (...) sonder (...) om eenich lief ofte leed yemanden daer inne eenich voordeel ofte achterdeel [ = schade] te doen.’