Rijmklanken
Ook dat rare woord ‘uraten’ roept vragen op. Het staat wel in Van Dale (uraat, ‘zout van urinezuur’), maar erg gangbaar is het niet. Waarom zou Pareau het gebruiken? Misschien wel vanwege het rijm. De dichter had zich om een of andere reden voorgenomen alle veertien regels van het sonnet op maar twee rijmklanken te laten eindigen, dus elk nieuw woord op -aten was welkom.
Voor een deel kan de keuze voor uraten ook verklaard worden uit een dichterlijke neiging tot afwijking. Pareau had in plaats van ‘loosde zijn uraten’ ook heel goed kunnen schrijven ‘loosde zijn water’, en dan had hij ook al bijna een vol rijm op -aten gehad, maar dan had het niet zo bijzonder geklonken. Vergelijk ook de dichter Pierre Kemp, die in zijn gedicht ‘Renaissance’ liever niet spreekt van een doordringende pislucht, maar van ‘een pulver van urinen’. Dat klinkt heel chic, zeker met dat exclusieve meervoud ‘urinen’ erbij.
Verder zal er ook nog wel iets van schaamte en taboe hebben meegespeeld, zoals altijd wanneer er gesproken moet worden over vormen van uiten afscheiding. Er hoort al gauw gegiechel bij, en de vlucht in een versierende of beeldende omschrijving. Alles beter dan het woord of de handeling te moeten noemen. Dus daarom spreekt de volksmond liever van ‘even de aardappelen afgieten’, ‘even mijn zwager een hand geven’, ‘even naar het vlees kijken’, ‘even de geit verpinnen’, ‘even de bloemen water geven’, ‘even op mijn stoffer leunen’ of ‘even de leiding in handen nemen’.
Ook daarom zal Pareau hebben gekozen voor het wat onbekendere, nettere, meer medicinaal klinkende ‘uraten’, dat intussen wel weer zo veel op urine leek dat iedere lezer snapte wat dronken Hugo hier aan het lozen was. Het is de taal van dokter, ziekenhuis, laboratorium en artsen in opleiding: daar spreekt men gemeenlijk niet van ‘lauwe zeik’ of ‘emmers pis’, maar liever van ‘urine’, ‘diurese’, ‘secretie’ en ‘uraatbezinking’. Het hoort ook wel bij studententaal in het algemeen, dit wat opgedofte spreken, met meer Latijn dan gemiddeld en met een iets ouderwetser en oubolliger woordkeus dan normaal: ‘vermits’, ‘allegaar’, ‘betuigden luidkeels hun plezier’, ‘het ontslotene portier’ en ‘lozen’.
Noteren wij daarom in het Woordenboek van de poëzie: ‘uraten (alleen mv.), mannenpis, aanv. alleen van studenten en zich studentikoos gedragende treinreizigers, omstreeks 1930; later soms ook, omstreeks 1990, van wielrenners’.