Het mooiste woord van...
Jan Brokken
Horen doe ik het niet vaak meer, maar als ik het woord zelf uitspreek, ben ik onmiddellijk in de tropen. Niet in de woestijn, ook niet in de rimboe, eerder in de buurt van de zee of aan de oever van een traag stromende rivier.
Het is vijf uur in de middag; zelfs de fregatvogels hangen roerloos in de lucht. Hemd en broek plakken aan je lijf; voor je gevoel ben je drie dagen niet uit de kleren geweest. Je ploft in een stoel, je snakt naar een douche en je droomt met een waas voor ogen over een noordwester met zwiepende slagregens. Helaas, het blijft een fata morgana: wanneer je het zweet van je oogleden hebt gewist, zie je weer trossen muskieten op je afkomen. Maar dan veegt een labberkoeltje als een zachte hand langs je gezicht en loopt een gelukzalige rilling over je rug. Het ergste leed is geleden; de avond zal zoel zijn.
Labberkoeltje. Mijn vader gebruikte het woord weleens wanneer hij hardop zijn heimwee naar Indië beleed en starend naar een grauwe hemel duidelijk probeerde te maken hoe ziedend heet het in Makassar kon zijn. Tegen de avond liet hij zich samen met mijn moeder naar de zeeboulevard rijden, in de open Fiat Victoria, bestuurd door Petrus, die tevens de tuin onderhield, en wanneer ze dan geluk hadden, vingen ze kort na zonsondergang een labberkoeltje op. Maar voor dat aasje wind moesten ze wel het erf af, want zelfs op de gaanderij bleef de hitte hangen als een roerloos gordijn.
Vele jaren later hoorde ik het woord opnieuw, op de brug van een vrachtschip. De eerste stuurman herinnerde zich Belém, aan de rand van het Amazonewoud: ‘Nog niet het flauwste labberkoeltje.’ Dat was niks voor een zeeman: die voelde zich pas goed wanneer een bakstagskoelte opstak of een stevige stoker.
Door de vier lettergrepen heeft labberkoeltje een mooie lome melodie. Binnen het woord heerst harmonie; de eerste en de laatste twee lettergrepen horen bij elkaar. Labber betekent ‘slap, zacht, lui, flauw’. Koelte wordt nog regelmatig door zeelieden gebruikt, en ze bedoelen er nóóit kou mee. De noordenwind duiden ze met ‘frisse koelte’, en tegenover die frisse koelte staat de ‘labbere koelte’ uit de streken rond de evenaar.
‘Labberkoelte’, schrijft Van Dale, ‘(vaak verkleinv.) labberkoeltje’. Labberkoelte klinkt in mijn oren net iets te stijf voor het briesje dat een uitgeputte tropenganger eindelijk weer op frivolere gedachten brengt. Door dat labberkoeltje krijgt hij trek in een biertje of een splitje, en al die tje's brengen hem terug naar het land waar men nooit koffie drinkt maar een kopje koffie. Misschien is dat wel het meest melancholieke van het woord: hoezeer het ook bij warme streken hoort en bij ultramarijne zeeën, je moet als jongetje of meisje hebben geleerd dat alle beetjes helpen om het accentloos te kunnen uitspreken. Het is Nederlands en tropisch tegelijk - een woord - voor geboren reizigers.
Jan Brokken is journalist en schrijver. Vorig jaar verschenen van hem de roman Mijn kleine waanzin en Zoals Frankrijk was, een bundeling artikelen over dat land.