| |
| |
| |
Reacties
Onze Taal biedt aan elke lezer de mogelijkheid tot reageren. Stuur uw reactie indien mogelijk per e-mail naar: redactie@onzetaal.nl, of anders naar: Redactie Onze Taal, Raamweg 1a, 2596 hl Den Haag. Voor bijdragen aan deze rubriek gelden de volgende richtlijnen:
• | Formuleer uw reactie kort en bondig (bij voorkeur niet meer dan 250 woorden). |
• | Geef in de tekst duidelijk aan op welk artikel u reageert. |
• | Stel uw bijdrage zodanig op dat de lezer niet wordt verplicht een vorig nummer erbij te halen. |
• | Lever uw reactie in onder vermelding van naam, adres en (eventueel) functie. De redactie kan buiten medeweten van de auteur inkortingen en stilistische veranderingen aanbrengen in reacties, en raadpleegt bij belangrijke wijzigingen de auteur. |
Reacties kunnen doorgaans pas worden geplaatst twee maanden na het nummer waarop u reageert. Niet-geplaatste reacties worden doorgestuurd naar de auteur van het desbetreffende artikel.
| |
Spellingaanpassing [1]: nieuw Groen Boekje
Gerla Aerts - tekstadviseur, Nieuwegein
De Taaladviesdienst kondigt in het juninummer in het artikel ‘Paddenstoel en dronkenlap’ het verschijnen van het nieuwe Groene Boekje aan. Ik hoop dat deze versie de vorige editie kan doen vergeten - al is het hier misschien beter te spreken van ‘vorige edities’.
Toen ik mijn eerste Groene Boekje in de nieuwe spelling aanschafte, in 1995, zat daar een erratalijst van dertig woorden bij. Er stonden echter veel meer verrassingen in, zoals ontbrekende meervouden en verkleinwoorden - en een heel scala aan andere fouten. Maar ik ergerde me het meest aan het feit dat gelijkwaardige woorden niet naar elkaar verwezen (vervoerbedrijf en vervoersbedrijf), en dan vooral als ze op verschillende bladzijden stonden (bockbier/bokbier, sacherijnig/chagrijnig en teckel/tekkel). Toen ik vervolgens in 1997 een herziene druk van dat Groene Boekje aanschafte, voelde ik me behoorlijk bekocht: zeer veel fouten waarover uitgebreid geschreven was in allerlei publicaties stonden er gewoon nog in. Ik hoop dat die er in oktober wél uit zijn.
| |
Spellingaanpassing [2]:tussen- n-regel
Frits Houtman - Den Haag
In het juninummer gaat de Taaladviesdienst in het artikel ‘Paddenstoel en dronkenlap’ in op de ophanden zijnde aanpassing van de spellingregels. In het artikel komt ook weer de verschrikkelijke tussen-n-regel ter sprake. Alles in mij komt in opstand tegen de producten daarvan, zoals zielenpoot, hartenklop en gedachtegang. Die tussen-n-regel komt niet uit de taalkunde maar uit de wiskunde. Verlos ons van de wiskundigen in de taalregelarij en laat het ministerie de spelling weer toevertrouwen aan de taalgebruikers.
| |
Spellingaanpassing [3]: Eskimo
Kilian Hekhuis - Amersfoort
Met interesse las ik in het juli/augustusnummer het artikel van Ludo Permentier over de wijzigingen in het nieuwe Groene Boekje, dat half oktober verschijnt. Hierin staan onder andere de nieuwe richtlijnen voor hoofdlettergebruik: ‘de naam van een bevolkingsgroep (...) schrijven we met een hoofdletter als (...) het om een specifiek volk gaat: Eskimo, Bantoe, Azteek’.
Ik hoop echter van harte dat deze ‘volkeren’ toch niet zo in het Groene Boekje te vinden zijn: het woord eskimo (met kleine e) verwijst namelijk niet naar een ‘specifiek volk’, maar naar een gróép van volkeren, net als het eveneens genoemde indiaan (volgens de regels inderdaad met kleine letter). De naam eskimo wordt gebruikt voor de volkeren van Alaska, Canada, Groenland en Rusland, die in twee hoofdgroepen worden verdeeld: de Inuit en de Yupik (dan wel ‘inuit’ of ‘yupik’, aangezien deze groepsnamen evenmin naar één specifiek volk verwijzen). De regel is dus onduidelijk: wanneer is een bepaald volk ‘specifiek’ en wanneer niet? Als dit niet nader wordt verklaard, blijft het gissen.
Het woord eskimo verwijst naar een groep van volkeren.
| |
Etnisch Nederlands
Annelies van der Veer- Hilversum
In het aprilnummer van Onze Taal schrijft Nicoline van der Sijs dat er naast een dialectrenaissance eigenlijk ook een opwaardering moet komen van etnische variëteiten van het Nederlands, zoals het Surinaams-, Turks-en Marokkaans-Nederlands.
Enkele voorbeelden van die variëteiten: ‘Wat hij zoeken?’ in plaats van ‘Wat zoekt hij?’, het weglaten van de woordjes het en er (‘Wat wil je aan doen?’), het loslaten van het verschil tussen hoofd- en bijzinsvolgorde (‘omdat ik lust geen aardappels’), het verdwijnen van het-woorden met alle grammaticale consequenties van dien (‘de bed die daar staat’) en een uniforme verbuiging van alle bijvoeglijke naamwoorden (‘een grote boek’).
Waarom valt niemand hierover? Ik hoor voortdurend mensen klagen over het feit dat het Engels zich aan ons aan het opdringen is, of over zinnetjes als ‘Ik ben groter als hem.’ Hoe kunnen we dan wel accepteren dat men zegt ‘Hij weten niet’? Is dat niet schijnheilig? Als het om etnische varianten gaat, geldt deze kritiek blijkbaar ineens niet meer. Dan moeten we ‘respect’ tonen.
| |
Schellebelle
Pieter Zwart - Hollandscheveld
Met plezier las ik het artikel ‘De mooiste plaatsnamen’ van Ben Schattenberg, over zijn verkiezing van de mooiste plaatsnaam van Nederland en Vlaanderen (Onze Taal juli/augustus). Het Belgi- | |
| |
sche Schellebelle heeft mijns inziens terecht de Vlaamse titel gewonnen. De naam bracht me een passage uit Stijn Streuvels' beroemdste boek De vlaschaard (1907) in herinnering. De schrijver wijdt daarin bladzijdenlang uit over de uiterlijke en innerlijke schoonheid van de ‘wiedster’ Rieneke, die in de roman geen onbelangrijke rol speelt: zij is mede aanleiding tot het conflict tussen vader en zoon Vermeulen, dat tot beider ondergang leidt. En dan staat er: ‘Om hare onberoerbare welgezindheid en haar schalmend gezang en gelach, had ze den schoonen aarname [= bijnaam] gekregen van Schellebelle.’ Kortom: een vrolijk en mooi meisje.
Ook Stijn Streuvels was, in zijn De vlaschaard, gecharmeerd van de naam Schellebelle.
| |
Taaltest: thee zetten
Walter Goyen - Amersfoort
In het meinummer bekijkt Helmer Strik welke haken en ogen er zoal zitten aan de automatische inburgeringstest die minister Verdonk wil invoeren. Een van de vragen waarmee de taalvaardigheid van de toekomstige immigranten getoetst wordt, is volgens Strik: ‘Als je thee zet, gebruik je dan heet of koud water?’ Maar die vraag kan niet goed (of eigenlijk: niet fout) beantwoord worden. Het antwoord hangt namelijk helemaal af van je definitie van thee zetten. Is dat alleen het proces van thee in gekookt water laten trekken, of het gehele proces van vers water uit de kraan tappen, gas aan, ketel op het vuur, water koken, opgieten, thee laten trekken, enz.?
Mijn eerste reactie op de vraag was in ieder geval dat thee zetten met koud water begint. Water uit de boiler gebruik ik zelf namelijk nooit om te drinken. Pas in tweede instantie besefte ik dat men ‘koud water’ waarschijnlijk fout rekent bij die taaltest. Arme buitenlanders die via een computer examen moeten afleggen en hun logische redenering niet kunnen toelichten.
| |
Frans op het menu [1]: sot-l'y- laisse
Rob Jamin-Den Haag
Verlekkerd las ik in het juli/augustusnummer het artikel van Rik Smits over de spraakverwarring die kan ontstaan tussen de Franse ober en de Nederlandse restaurantbezoeken Smits stelt daarin dat er geen Nederlandse term is voor het amandelvormige stukje kip dat de Fransen ‘sot-l'y-laisse’ noemen (letterlijk ‘een gek die het laat zitten’). Maar in de jaren vijftig van de vorige eeuw leerde mijn vader me dat deze stukjes - die te vinden zijn in het bekken van pluimvee, een links, een rechts - het lekkerste gedeelte van de kip vormen. Hij sprak genietend van ‘het oestertje’, en schroomde niet om minstens een van de twee op zijn bord te nemen. Hij heeft zijn jeugd deels in de buurt van het Belgische Namen doorgebracht, zodat hij deze kennis mogelijk in de Ardennen heeft opgedaan. Een korte zoektocht op internet levert een aantal kippenoesterrecepten op. Kennelijk is het oestertje in elk geval bij gastronomen bekend.
| |
Frans op het menu [2]: woorden- boekje
Eep Francken - Leiden
In zijn stuk over Nederlandse problemen met Franse menukaarten, in het juli/augustusnummer, vertelt Rik Smits hoe hij, in 1996 op reis in Frankrijk, innig verlangde naar een boekje dat hem in het restaurant uit zijn taalmoeilijkheden zou helpen. Hij nam toen het kloeke besluit om zelf zo'n tafelwoordenboek te schrijven. Blijkbaar was (en is) hij onbekend met de uitstekende ‘praktische menugids’ van Onno H. Kleyn, Eten in Frankrijk (1993), die dezelfde hulp biedt. Niets ten nadele van het werk van de heer Smits, maar hij is op dit terrein niet de eerste.
| |
Frans op het menu [3]: langue d'oui
Wim Kruize - Anost, Frankrijk
In het houtsnijdende en geestige artikel ‘Frans op het menu’ van Rik Smits komt een onjuistheid voor. Smits heeft het over ‘de sprekers van de “langue d'oui” (ruwweg Frankrijk boven de Dordogne) en de “langue d'oc” (de rest, waar ze vroeger Occitaans spraken en “oc” zeiden in plaats van “oui”)’. Maar de term langue d'oui is onjuist; het moet langue d'oïl zijn.
Wat zijn de feiten? In de periode der Karolingers ziet men in Gallië twee taalgroepen ontstaan: ‘la langue d'oïl’ in het noorden en ‘la langue d'oc’ in het zuiden. De grens tussen deze gebieden loopt grofweg van de Gironde tot Grenoble. Waar komen de benamingen oïl en oc vandaan? Van de manier waarop men in die dagen ‘ja’ zei. In het zuiden gebruikte men het Latijnse hoc, dat later oc werd, en in het noorden versterkte men hoc door er het eveneens Latijnse ille aan toe te voegen. Dit hoc ille veranderde in oïl. Dat dit oïl later oui werd, laat onverlet dat de juiste aanduiding langue d'oïl is.
| |
Frans op het menu [4]: dierenliefde-indoctrinatie
Mau Heymans - Amsterdam
Rik Smits schrijft in zijn artikel ‘Frans op het menu’ over ‘kwarteltjes met spartelpootjes waar het nekje nog uit steekt’ en andere voor Nederlanders onaantrekkelijke culinaire voorkeuren: ‘(...) we vinden het maar niks, en anders zorgt de fundamentalistische dierenliefde-indoctrinatie die onze kinderen op school ontvangen wel voor ernstig afkeurende, bleke gezichtjes in supermarché of restaurant’. Ik geloof mijn ogen niet als ik zoiets lees. Dus de tere zieltjes van onze kinderen worden stelselmatig geïndoctrineerd door een stel gevaarlijke dierenliefde-fundamentalisten? Laat me niet lachen! Waar haalt de schrijver deze informatie vandaan? Ik zou bijna willen dat het zo was, dan zou er een hoop dierenleed voorkomen worden. Deze opmerking raakt kant noch wal, en is niet meer dan een laffe poging tot ridiculisering en criminalisering van dierenliefhebbers.
| |
| |
| |
Planetair
Eddy Boutmans - Antwerpen
Het interview van René Appel met Hugo Camps (Onze Taal juli/augustus) heb ik met plezier gelezen. Camps wordt onder meer gevraagd wat hij precies bedoelde toen hij schreef over de ‘planetaire onverschilligheid’ van Harry Mulisch.
Voor mij behoeft die term geen verklaring, omdat in Vlaamse (intellectuele) kringen dit gebruik van de term planetair niet onbekend is. Het is afgeleid uit het Frans, waar planétaire ook als betekenis heeft: ‘wat betrekking heeft op de hele planeet, op de wereld’. Ik heb die term vrij vaak horen gebruiken in de afgeleide betekenis die Camps in het interview zo treffend omschrijft: ‘Alles ligt als het ware ver van hem, en hij is in wezen niet geïnteresseerd in wat er in zijn naaste omgeving gebeurt (...).’
Planetair wordt bijvoorbeeld gebruikt voor de theoreticus die zich niet inlaat met concrete vragen of problemen, maar enkel met zeer grote thema's, waardoor hij enigszins wereldvreemd en onpraktisch wordt gevonden. Ik heb het woord geregeld in die zin horen gebruiken door Jos Geysels, de vroegere voorzitter van de (mijn) groene partij Agalev (nu Groen! geheten). Het viel me op, maar of hij de eerste was, weet ik niet. Hij gebruikte het voor ‘wereldvreemde politici’, vaak ook doemdenkers (nogal eens in de eigen partij...), en voor wat zij zeiden; planetaire theorieën betekende zoveel als ‘interessant maar volstrekt irrelevant, laten we overgaan tot de orde van de dag’.
| |
Bedelbrief
Daan Schiff - Aalsmeer
Bij het lezen van het artikel van Hans Hoeken en Lettica Hustinx over de werking van bedelbrieven (Onze Taal juli/augustus) kwam er een herinnering bij me op. Ergens in de jaren tachtig werden in Italië, waar ik toen werkte in de directmarketingbranche, rond de feestdagen een speciaal soort bedelbrief verstuurd aan ondernemers. Er werd nooit om geld gevraagd, maar alleen om werk. De afzender vertelde dat hij net uit de gevangenis ontslagen was, dat hij geen geld had en dus dringend om werk verlegen zat. Misschien wilde ‘il commendatore’ hem wel helpen? Had meneer de directeur niet een bescheiden baantje voor hem? Elke betaalde bezigheid, ook tijdelijk, was goed.
De aangeschrevene, die - als hij al werk kon bieden - er natuurlijk niets voor voelde om een gewezen delinquent in dienst te nemen, had meestal geen lust zich in de zaak te verdiepen en stuurde om van de man af te zijn een doekje voor het bloeden in de vorm van een cheque.
Er zijn meer gevallen bekend van dergelijke, min of meer identieke brieven, maar uiteraard was het fenomeen een kort leven beschoren.
| |
Doe-het-zelfsamenstellingen
Jakob Faber - Rotterdam
Na het lezen van het artikel over samenstellingen van een zin met een woord, oftewel ‘doe-het-zelfsamenstellingen’, van Theo Janssen en Esther Pascual (Onze Taal mei), kwam ik een interessante tekst uit 1901 tegen. Het gaat om de voorrede die Willem Kloos geschreven heeft bij de uitgave van de vierde druk van de Mathilde-cyclus, geschreven door zijn toentertijd al overleden vriend Jacques Perk. In deze tekst, waarin Kloos de poëzieopvattingen van Perk (en daarmee die van zichzelf en zijn mede-Tachtigers) verdedigt, gebruikt hij formuleringen als ‘zijn jonge, spontane, de levende-dingenziende-en-voelende ziel’ en ‘de gematigde appreciatie door een slechts- op-Zondag-aan-de-Kunst-soms-denkend, opperst-net en comme il-faut publiek’. In zijn betoog komen we ook woorden tegen als ‘zwiervolzich-houdenden stijl’ en ‘diep-uit-de- ziel-opgehaald’.
Het Jordaanfestival in Almere: ook buiten Amsterdam komen Jordanezen voor.
Foto: Double focus, Almere
Het gaat hier strikt genomen niet om samenstellingen van een gehele zin en een zelfstandig naamwoord, maar de samenstellingsdrang van Kloos is opmerkelijk als je bedenkt dat volgens Janssen en Pascual de eerste doe-het-zelfsamenstelling pas zo'n tachtig jaar later is aangetroffen.
| |
Jordanezen
Peter Poelstra - Amsterdam (geen Jordanees)
De Taaladviesdienst schrijft in de juli/augustusaflevering van de rubriek ‘Vraag en antwoord’ dat een inwoner van de Jordaan in Amsterdam een Jordaner of Jordanees genoemd wordt. Zo iemand mag zich Amsterdammer noemen, maar om een Jordanees te zijn, is toch meer nodig. Voor een rechtgeaarde Amsterdammer is een Jordanees iemand die Jordanees praat, voelt, eet, zingt, lacht en huilt. Dat hebben ze geleerd in een omgeving met veel Jordanezen om zich heen - vroeger vooral in de Jordaan, maar tegenwoordig ook wel in Purmerend of Almere. Ik denk zelfs dat de meeste Jordanezen buiten Amsterdam wonen.
|
|