Iktionaire
Kejniemakeman!
Jan Kuitenbrouwer
In een reconstructie van de moord werd hij al een keer geciteerd door een van de dagbladen, en kennelijk kwam hij uit het officiële justitiedossier, want de officier van justitie gebruikte hem tijdens het proces ook, en in precies dezelfde bewoordingen. Mohammed B. heeft Theo van Gogh vermoord en loopt door de Linnaeusstraat in de richting van het Oosterpark. Een voorbijganger heeft gezien wat B. gedaan heeft en zegt: ‘Dat kun je toch niet maken?’
Mohammed B. antwoordt.
De voorbijganger is niet tevreden, maar produceert geen nieuwe tekst, hij herhaalt zijn eerdere vraag (die in wezen geen vraag is maar een opmerking met een vraagteken).
‘Dat kun je toch niet maken?’
Ik vermoed dat op de laatste a een accent stond en waarschijnlijk had het vraagteken gezelschap van een uitroepteken.
‘Dat kun je toch niet máken!?’
Tja.
Allereerst moet natuurlijk waardering worden opgebracht voor het feit dat de passant iets zegt. Hij reagéért. Iemand aanspreken die zojuist van dichtbij zeventien kogels op een weerloze burger heeft afgeschoten om hem vervolgens met een kromzwaard zowat te onthoofden, daar is moed voor nodig. Laten we deze anonieme Amsterdammer voor die moed prijzen.
Dan de formulering. Wat zeg je op zo'n moment? ‘Hoho, dat mag niet!’?
‘Houd de moordenaar!’?
‘Vuile schoft!’?
Moeilijk.
‘Zeg ben jij een háártje betoeterd?’?
Iets scherper zou wel mogen, maar voorzichtigheid is geboden. Wie te ver gaat, kan zelf het slachtoffer worden. ‘Godvergeten geitenneuker!’ valt af te raden.
Het idioom van de interventie. Ooit was het rijk gesorteerd. ‘Zeg, ben jij besodemieterd?’ - ik noem maar iets -, meestal gevolgd door een krachtige reversgreep (schoenzolen verliezen contact met de aarde, onder de oksel scheurt iets) of gewoon direct een vuistslag naar keuze, op het oog of in de maagstreek.
Taal waar geen vraag naar is, verdwijnt, dus als wij in een cultuur van wegkijken en moet-kunnen leven, zoals velen geloven, dan sterft het interventie-idioom op den duur ook af. Als er nooit meer iets gezegd wordt, komt de vraag hóé je het zegt niet aan de orde. Wat bij deze spreker opkwam was dus: ‘Dat kun je toch niet maken?’
In het café giet iemand een glas bier over het hoofd van een oude dronken man.
Er staat een Harley-Davidson op de invalidenparkeerplaats.
De jongens van kantoor hebben een rubberen duim uit de feestwinkel in de salade van het nieuwe meisje gedaan. Huilend rent ze de kantine uit.
‘Dat kun je toch niet máken!?’
De niet goed gevallen grap, daar past hij het best bij.
Voor de beestachtige liquidatie is hij iets minder geschikt.