Wisselvalligheid
Zo gaat het dus in de liefde. Hard tegen hard en dan weer zacht tegen zacht, steeds opnieuw. Catullus werd er gek van, maar Ronsard legt zich erbij neer en lijkt er zelfs wel lichtjes door geamuseerd te zijn. Misschien hoort die wisselvalligheid er juist bij en is zij juist een teken van liefde. Dat concludeert Ronsard, na de traditionele wending tussen de achtste en de negende regel van het sonnet: ‘L'inconstance amoureuse est marque d'amitié.’ Woord voor woord, in lelijk Nederfrans: de inconstantheid in de liefde is het kenmerk van vriendschap. Ernst van Altena vertaalt: ‘Want Liefdes wispeltuur toont ons juist Liefdes staat.’
In de daaropvolgende regels loopt Ronsard deze gedachtegang nog eens na. Is dus het tegelijk naast elkaar voorkomen van tegenstrijdige dingen als beminnen en haten juist het bewijs van liefde? De dichter kan het haast niet geloven, maar lijkt er wel blij mee. Als dat zo is, dan moeten zij wel heel veel van elkaar houden, ‘want tussen ons is 't altijd oorlog dan wel vrede.’
Mijn oog bleef haken aan het woord ‘wispeltuur’, in de negende regel. Bestond dat wel in het Nederlands? Van Dale kent het woord niet. Andere woordenboeken ook niet, althans niet op deze manier gebruikt. En waar komt het vandaan? Van wispelturig vermoedelijk, maar waar komt wispelturig dan weer vandaan? De etymologen zien er, zoals altijd met enige slagen om de arm, een oud werkwoord wispelen in, dat zoiets betekent als ‘heen en weer draaien, wankelen, waggelen, onzeker zijn’. De uitgang -turig (of -durig, zoals in ongedurig) zou dan een aanduiding van de soort, of van de aard zijn. Wispel-turig: heen en weer van aard zijnde, wankel-aardig, waggel-moedig, wissel-vallig.