Spaan
Ça va?
Henk Spaan
Goed, het Friese woord nijsgjirrich betekent dus ‘interessant’, en daarom had ik het de schaatsdeskundige Henk Gemser in het februari/maartnummer van Onze Taal niet mogen aanrekenen dat hij tijdens het toernooi om het Nederlands kampioenschap voor de televisie zei het heel ‘nieuwsgierig’ te vinden hoe ze, de schaatsers, hun tactiek gingen kiezen. Er was sprake geweest van een friesisme, dan wel frisisme. Ik bedank alle briefschrijvers zeer hartelijk voor hun bijdrage aan de uitbreiding van mijn woordenschat.
In Frankrijk maken taalgeleerden zich zorgen over de woordenschat van Franse jongeren in de zogenoemde satellietsteden. De jongeren praten met elkaar in een straattaal die van buurt tot buurt verschilt. Prachtig materiaal voor René Appel lijkt me dit. In een voorstad ten noorden van Parijs gebruiken ze voor ‘vrouw’ het woord darzouze, dat noch uit het Arabisch, noch uit het Creools, noch uit het Berbers, laat staan uit het Frans stamt. Grappig is dat ik bij darzouze meteen de associatie heb met ‘jurk’, al weet ik niet of ik die ook zou hebben gehad voordat ik wist dat het woord ‘vrouw’ betekent. Je kunt ook denken aan een banketbakkersproduct.
De zorgelijke taalgeleerden vinden dat de jongeren tweetalig moeten worden en hun Franse woordenschat moeten uitbreiden tot 2500 om een vak te leren, of om op zijn minst een bankrekening te kunnen openen. Als bewoner van een boerenhuis op het diepste platteland van Frankrijk lijkt dit me een te grote ambitie. Het probleem, voorzover het dat is, beperkt zich niet tot de stedelijke getto's. Ook in mijn gehucht spreken de keuterboeren, fabrieksarbeiders en ambachtslieden onderling een soort koeterwaals dat een dorp verderop al niet meer begrepen wordt, en helemaal niet door mij. Dit patois, een residu uit de Languedoc, wordt gekenmerkt door de ng-klank: ‘kweng’ voor coin, die iedereen kent die weleens in het zuiden naar het strand is geweest. Hoe het dialect in de Corrèze is beland, weten mijn buren/boeren niet. Dat het dialect van dorp tot dorp verschilt en zo mooi bewaard is gebleven, ligt ongetwijfeld aan een meer dan honderdjarig isolement van die dorpen. Grappig is dat mijn buren denken dat patois de náám is van hun taal, waarop ze erg trots zijn, ook al wordt hij nog maar door misschien honderd mensen beheerst. Nu de bewoners allemaal televisie hebben en auto's en scooters, zal het patois wel snel verdampen, met de benzinegassen mee.
Met ons spreken ze Frans, ook al halen ze de 2500 woorden lang niet. Aanvankelijk dacht ik dat het aan mij lag dat ze me niet begrepen. Totdat ik besefte dat mijn Frans, hoe matig ook, gewoon beter was dan het hunne. Waarom zou ik de Franse journaallezer wel begrijpen en mijn buurman niet kunnen volgen? Ik heb me verbaal een beetje teruggetrokken en beperk me tegenwoordig tot de volgende, reeds honderden malen uitgesproken, dialoog.
- | ‘Bonjour, ça va?’ |
- | ‘Ça va, ça va.’ (Als een Franse plattelandsbewoner ‘ça va’ zegt, bedoelt hij dat het goed gaat. Alles is understatement.) |
- | ‘Il fait beau, hein?’ |
- | ‘Ils annoncent de la pluie pour demain.’ (Nooit van het moment genieten, altijd beducht zijn voor toekomstige tegenslag.) |
- | ‘Auvoir.’ |
- | ‘Auvoir.’ |
Verder hebben ze allemaal een bankrekening en een baantje in de deurenfabriek, of ze beheren een stal van twaalf koeien. Dit alles gewapend met een woordenschat van, pakweg, 250. Zo gaat het leven hier al honderden jaren zijn gangetje.