Jodenlijm
Een eeuwenoud asfalt
Ewoud Sanders
In het februari/maartnummer van Onze Taal deed Ewoud Sanders een oproep mee te werken aan een onderzoek naar woorden en uitdrukkingen met jood erin. Reacties zijn nog steeds welkom. Intussen alvast aandacht voor één interessant geval: jodenlijm.
In 1764 schreef M. Hofkens de Courcelles, een arts uit Alkmaar, een artikel getiteld ‘Nut der olie van jodenlym in verouderde verzweeringen der ingewanden’. In dit artikel beschrijft hij hoe je olie uit jodenlijm kunt verkrijgen en hoe heilzaam dit goedje heeft gewerkt bij vier van zijn patiënten.
Olie uit jodenlijm? Maar jodenlijm is toch een - enigszins verouderd - woord voor ‘spuug, speeksel’? Ja, dat is het óók. Maar oorspronkelijk betekende het iets heel anders, namelijk ‘asfalt’ of ‘aardhars’.
Bij asfalt denken we tegenwoordig in de eerste plaats aan dat zwarte, stinkende spul dat op de autowegen ligt, maar in het Nederlandse taalgebied kennen we asfalt al sinds het begin van de zeventiende eeuw, toen er van geasfalteerde wegen nog lang geen sprake was. Asfalt - een mineraal hars dat ontstaat door langzame oxidatie van aardolie - werd toen ook niet industrieel vervaardigd, zoals nu, maar voornamelijk verzameld op en bij meren waar het als vloeibare hars was komen bovendrijven.
De Dode Zee, lang het ‘Asfaltische Meer’ genoemd.
Asfalt of bitumen werd op meer plaatsen gewonnen, maar asfalt uit de Dode Zee, lang het ‘Asfaltische Meer’ genoemd, stond in onze streken in hoog aanzien. Naar Judea, het land van herkomst, stond dit plakkerige goedje onder meer bekend als Bitumen Judaicum, jodenasfalt, jodenlijm, jodenpek, jodenpik en jodenhars. Daarnaast noemde men het ook wel ‘mummiebalsem’ of ‘mummiegom’, omdat men meende dat arme Egyptenaren ooit asfalt gebruikten om hun lijken mee te balsemen.