Spaan
Popie Jopie
Henk Spaan
Nooit ben ik me ervan bewust geweest dat ik een woord heb toegevoegd aan het woordenboek, tot het weekend waarin de paus overleed. Toen werd ik erop gewezen dat Popie Jopie is opgenomen in een lexicon van populaire uitdrukkingen, van Marc De Coster, uit 1998. ‘Oorspronkelijk een spotnaam voor paus Johannes Paulus II,’ staat er, ‘en in die zin een creatie van Henk Spaan en Harry Vermeegen van het in de jaren tachtig erg populaire tv-programma “Pisa” (...); tegenwoordig onder jongeren een pejoratieve benaming voor iemand die alle moeite doet om bij anderen in de smaak te vallen’.
Dat van die ‘creatie’ is misschien wat al te veel eer. In 1984, toen wij het een goed idee vonden om in Pisa een serie tv-filmpjes te wijden aan het naderende bezoek van de paus aan Nederland, lag de naam Popie Jopie nogal voor de hand. In mijn Amsterdamse jargon (gegrondvest in Nieuw-West) bestond popie jopie al in de betekenis die De Coster (en trouwens ook het woordenboek van Koenen) geeft: iemand die er alles aan doet om zijn populariteit te vergroten. Dat déze man bovendien paus was, ‘pope’, en Johannes heette (de roepnaam van mijn moeder Johanna was Jopie), droeg alleen maar bij aan de feestvreugde.
Verder kwam aan de serie geen woordkunst te pas, wat mij aanvankelijk niet zinde. Voor uitgebalanceerde teksten hadden wij zelf gewoon geen tijd, voor extra tekstschrijvers was veel te weinig geld. Pas later ben ik gaan beseffen dat het hele fenomeen paus, en dus elke persiflage daarop, uitsluitend een kwestie van beeld is. Het is pure emotie. De ratio van de taal heeft hier niets te zoeken.
Alleen de vorm al van de pausmobiel is een geniaal idee geweest van een ontwerp-kardinaal met universele striptekenaarskwaliteiten. Voeg er die achterin staande paus in zijn verkleedjurk aan toe en de waarnemer heeft iets op zijn netvlies wat er nooit meer af gaat. Onze eerste proefrit in de door het facilitair bedrijf van de NOS nagebouwde pausmobiel voerde ons in Hilversum over de Vaartweg in de richting van de Gijsbrecht van Amstelstraat. Ik stond achter in het ding, aangekleed en geschminkt alsof ik nooit iets anders had gedaan. Het was een uur of halfvier. De scholen waren aan het uitgaan. Ik overdrijf niet als ik zeg dat overal om ons heen mensen, kinderen vooral, begonnen te schateren van het lachen als ze ons zagen langsrijden. Men liet zich achterover in de berm rollen van de pret. Hoewel er nog niets van Popie Jopie was opgenomen, laat staan uitgezonden, wisten we dat we ‘goud’ in handen hadden. Zulke krachtige beelden als die van die paus in zijn mobiel worden zelden bedacht. Wij hoefden alleen maar na te volgen.
Steeds als ik zogenaamd aankwam op het vliegveld van Hilversum in mijn tweemotorige vliegtuigje, kuste ook ik de grond. De lach zat hem uitsluitend in het nadoen van een gimmick die al lachwekkend van zichzelf was.
Hiervan werden wereldwijd béélden aangekocht, ik geloof niet dat er ook maar een flard van een dialoog het buitenland gehaald heeft. Wel een schaatsende paus, een slootjespringende paus, een haring etende paus naast een draaiorgel, een paus die een biscuitje doopte in een kopje koffie. Daar kwam geen taal aan te pas, behalve de taal van het beeld.