| |
| |
| |
‘Hoe is dat kunnen gebeuren?’
Vlaamse zinswending als toekomstig Nederlands
Joop van der Horst
Een zin als ‘Zij is niet durven gaan’ klinkt Vlamingen volstrekt normaal in de oren. Nederlanders niet, die zouden zeggen ‘Zij heeft niet durven gaan.’ Maar dat gaat veranderen volgens taalkundige Joop van der Horst. Wat gaat er schuil achter deze taalverandering?
Onder veel Nederlandse taalkundigen geldt Vlaanderen als een linguïstisch openluchtmuseum. Onder Vlaamse taalkundigen trouwens ook. Je kunt er namelijk taalverschijnselen aantreffen die bij ons al honderd of vijfhonderd jaar uitgestorven zijn. En daar zijn ze nog dagelijks te zien en te horen, ‘in het wild’. Dat is voor wie er oog voor heeft, en een klein beetje op de hoogte is van onze taalgeschiedenis, fascinerend. Alsof er ergens op de wereld een streek zou zijn waar nog dinosauriërs rondhuppelen, of waar je een mammoet kan tegenkomen. Of, minder ver in het verleden, alsof er een land zou zijn met ridders in harnassen, met gaslicht, met dodo's of met stoomtreinen. Zoiets spreekt tot de verbeelding. Wie zou dat niet graag eens zien? Dat er niet jaarlijks taalkundige expedities naar Vlaanderen gestuurd worden om de toestand aldaar grondig te onderzoeken, komt enkel maar doordat Vlaamse taalkundigen het zelf al doen.
| |
Toekomstpark
Toch is het beeld van een taalkundig openluchtmuseum maar half waar. Er zijn inderdaad in het zuidelijke Nederlands zaken aan te wijzen die in het noordelijke Nederlands verdwenen zijn. Soms al heel lang verdwenen zijn. Iedere historisch-taalkundige kan er wel een paar noemen. Maar het omgekeerde is even waar: op verschillende punten is het zuidelijke Nederlands een stapje vooruit op het noorden. Of zelfs vele stapjes. Daardoor is Vlaanderen, vanuit Nederland bezien, niet enkel een openluchtmuseum maar evengoed een soort taalkundig toekomstpark, waar je dingen te zien en te horen krijgt die in Nederland pas over vijftig jaar, honderd jaar of nog langere tijd zullen aanbreken. Alleen: dat is minder bekend. Dat Vlamingen niet evengoed Nederland als een taalkundig openluchtmuseum beschouwen, waar evenzeer reden voor is, komt slechts doordat je over de omgekeerde verhouding (Vlaanderen loopt voorop, Nederland komt achteraan) minder hoort. Hoe dat komt, weet ik niet. Tijd voor een voorbeeld.
| |
Hebben en zijn
In bijna ieder gesprek tussen een Vlaming en een Nederlander kan men horen, naast andere grote en kleine verschillen, hoe de Nederlander zegt, bijvoorbeeld: ‘Ik weet niet hoe dat heeft kunnen gebeuren’, en de Vlaming: ‘Ik weet niet hoe dat is kunnen gebeuren.’ Beiden spreken keurig Algemeen Beschaafd Nederlands, maar er is verschil. Er zijn ook wel Nederlanders die ‘is kunnen gebeuren’ zeggen, en Vlamingen met ‘heeft kunnen gebeuren’. Maar in overgrote meerderheid staat een noordelijk heeft tegenover een zuidelijk is.
Wie erop let, ziet het verschil ook in bijvoorbeeld:
- | [naar V] is zij niet meer durven gaan.
(Stijn Streuvels, Levensbloesem, 1937) |
- | Vandenbroucke is toch maar kunnen gaan studeren (...)
(De Morgen, 24 april 1998) |
- | De vlammen zijn onmogelijk kunnen overwaaien van de ene plaats naar de andere.
(De Morgen, 24 april 1996) |
- | Ook de Belgische staatshervorming is vaak met zeer kleine pasjes moeten vooruitgaan.
(De Morgen, 19 juni 1997) |
- | Ons volk is moeten wijken voor de overmacht.
(In oorlogsnood. Virginie Lovelings dagboek 1914-1918) |
- | Hij was uit de gevangenis weten te ontsnappen.
(De Morgen, 24 juni 1998) |
- | De Verenigde Staten zijn echter nog op geen enkel compromisvoorstel willen ingaan.
(De Morgen, 17 februari 1998) |
Ik ben niet de eerste die dit heeft opgemerkt. Het verschil is in de vakliteratuur bekend, ook al wordt het door veel mensen niet gehoord. Als je een Nederlander of een Vlaming naar verschillen vraagt, blijkt dit onderscheid tussen heeft en is weinig opvallend.
De kwestie strekt zich trouwens iets verder uit. In andere gevallen gebruikt de Vlaming juist hebben, waar de Nederlander zijn kiest:
- | Dat heeft hij zich blijven herinneren.
(België Radio 2, 6 september 2001) |
| |
| |
- | Die heb ik in Gent gaan kopiëren.
(gehoord in Leuven, 1997) |
- | Ze heeft mij komen opzoeken.
(België Radio 2, 6 september 2001) |
Maar het gaat om hetzelfde verschijnsel. Dat laat zich uitleggen.
| |
Voltooide tijden
Om te begrijpen wat hier gebeurt, moet u een paar dingen weten. In de eerste plaats is het van belang dat we onze voltooide tijden maken met hebben of zijn. We zeggen: ‘Hij heeft een brief geschreven’ en ‘We hebben kip gegeten’, naast: ‘Hij is thuisgekomen’ en ‘Ik ben vorige week vertrokken.’ Bij schrijven en eten kiezen we hebben, bij thuiskomen en vertrekken kiezen we zijn. Daar zit systeem in, maar dat leggen we een andere keer weleens uit. Voor dit moment is het voldoende dat we allemaal, zonder te hoeven nadenken, meteen de juiste keuze maken tussen hebben en zijn. Dat is in Nederland zo, en het is in Vlaanderen precies zo, en volgens hetzelfde systeem. De keuze wordt bepaald door het andere werkwoord in de zin: schrijven, thuiskomen, enz. Als ik u een lijst geef met honderd werkwoorden, dan kunt u bij elk vlotweg zeggen wat daarbij hoort: hebben of zijn. Probeer het maar vast met nadenken, uitglijden, bibberen, verdwalen en zich haasten. En Vlamingen geven precies dezelfde antwoorden.
Zolang er maar één ander werkwoord in de buurt is, doen Noord en Zuid hetzelfde (afgezien van enkele uitzonderingen die hier van geen belang zijn). Verschil is er pas wanneer er twee andere werkwoorden in het geding zijn. Wat is de voltooide tijd van ‘Hij kan vertrekken’? Nu hebben we kunnen en vertrekken. Bij kunnen hoort hebben (‘Hij heeft het gekund’), en bij vertrekken hoort zijn (‘Hij is vertrokken’). Welk van de twee bepaalt de keuze? Kijk, nu gaan de wegen uiteen. In Nederland laten we de keuze bepalen door kunnen: ‘Hij heeft kunnen vertrekken’, terwijl men in Vlaanderen de keuze laat bepalen door vertrekken: ‘Hij is kunnen vertrekken.’
| |
Keuze
Precies hetzelfde gebeurt bij de voltooide tijd van ‘Hij moet thuiskomen.’ Bij moeten hoort hebben (‘Hij heeft dat gemoeten’), maar bij thuiskomen hoort zijn (‘Hij is thuisgekomen’). Hier laten we in het Noorden de keuze bepalen door moeten, en vandaar: ‘Hij heeft moeten thuiskomen’, terwijl men in het Zuiden de keuze laat bepalen door thuiskomen: ‘Hij is moeten thuiskomen.’
In taalkundige termen kunnen we het verschil tussen het noordelijke en het zuidelijke systeem dus zo beschrijven: in het Noorden wordt de keuze bepaald door het hulpwerkwoord, in het Zuiden door het hoofdwerkwoord.
Nu is meteen ook duidelijk dat het bij ‘Die heb ik in Gent gaan kopiëren’ om hetzelfde verschijnsel gaat. In het noordelijke ‘ben ik gaan kopiëren’ heeft gaan de keuze bepaald (gaan is een zijn-werkwoord), terwijl in ‘heb ik gaan kopiëren’ het werkwoord kopiëren (een hebben-werkwoord) de doorslag gaf.
| |
Faseverschil
Illustratie: Hein de Kort
Twee systemen, met elk hun eigen logica. Ik zou niet kunnen zeggen welk van beide beter is. Ieder mag zijn voorkeur hebben, maar zo'n voorkeur is meestal alleen maar gebaseerd op watje gewend bent. Interessanter is de vraag hoe het verschil heeft kunnen ontstaan (is kunnen ontstaan). Heeft het zuidelijke Nederlands toevallig een ietwat andere weg gekozen dan het noordelijke Nederlands? Zulke dingen komen voor. Maar eerlijk gezegd: dat is in kwesties die het grammaticale hart van de taal raken niet zo waarschijnlijk. Veel aannemelijker is het dat dit verschil tussen Noord en Zuid een faseverschil weerspiegelt, twee stadia in een en dezelfde ontwikkeling, waarbij een van beide de oudere toestand is, en het andere de nieuwere toestand. Om welke ontwikkeling gaat het dan? En wat is hier oud en wat is nieuw? Ik denk dat daar wel een antwoord op te geven valt. Maar om mijn idee uit te leggen, moet ik eerst wat achtergrondinformatie geven. Dat kan heel kort, want de vakgeleerden weten precies waar ik het over heb, en wie geen vakgeleerde is, heeft feitelijk maar weinig nodig om het te snappen.
| |
Grammaticalisatie
Onze hulpwerkwoorden, zoals kunnen, moeten, mogen, gaan en blijven, zijn van oorsprong gewone zelfstandige werkwoorden. Ze zijn pas in de loop der eeuwen hulpwerkwoord geworden. Zoiets gaat niet van de ene dag op de andere; het is een zeer langdurig en traag proces. Sommige werkwoorden zijn er al meer dan duizend jaar mee bezig. Ja, de echte taalveranderingen gaan niet snel! Stapje voor stapje, bijna onmerkbaar langzaam, schuiven ze op in de richting van hulpwerkwoord.
Neem nu zullen. In het Gotisch (circa 375 n.Chr.) komen we dat tegen als skulan. Dan is het nog grotendeels een gewoon zelfstandig werkwoord, met als betekenis ‘verschuldigd zijn’. Het is verwant met schuld. In het Gotisch kon je skulan nog verbinden met een grote som geld, of met gehoorzaamheid. Maar in de vele eeuwen die daarop volgden, verloor skulan beetje bij beetje een groot deel van zijn betekenis. Eigenlijk bleef alleen een snufje ‘toekomstig’, of ‘niet helemaal zeker’ over. En niet alleen de betekenis verbleekte, ook de grammaticale mogelijkheden veranderden: een lijdend voorwerp was er op den duur
| |
| |
niet langer bij mogelijk, een voltooid deelwoord of tegenwoordig deelwoord viel af (gezuld?, zullende?), enz. Ik zal u de details besparen, maar het gaat erom dat het werkwoord zullen eeuw na eeuw zijn ‘gewone’ eigenschappen verloor, als het ware ontmanteld werd, en zich steeds meer toespitste op enkele specifieke grammaticale functies. In de taalwetenschap noemt men zo'n ontwikkelingslijn: grammaticalisatie.
Justus Lipsius (1547-1606): ‘soo en isser oock noyt yet arghers teghen d'ondersaeten bedacht konnen worden.’
Illustratie: DBNL
Op de lange weg van de grammaticalisatie bevinden zich ook moeten, kunnen, gaan en een aantal andere. Maar ze zijn niet allemaal even ver. Het ene grammaticaliserende werkwoord heeft de weg verder afgelegd dan het andere. En wat het eindpunt van die weg is, dat weet niemand. Zullen is waarschijnlijk het langst onderweg; moeten en kunnen zijn ook al heel lang aan de gang, maar zij hebben in tegenstelling tot zullen nog een voltooid deelwoord (gemoeten, gekund). Betrekkelijk kort geleden zijn ook dreigen, beloven en proberen op pad gegaan.
| |
Ontmanteling
Nu keren we terug naar ons Noord-Zuid-verschil: in Nederland (globaal) bepaalt het hulpwerkwoord de keuze tussen hebben of zijn, in Vlaanderen (globaal) bepaalt het hoofdwerkwoord de keuze.
Zonder twijfel is het noordelijke systeem het oudere. Dat blijkt als we kijken naar teksten uit het verleden. In het Middelnederlands, het héle Middelnederlands van Noord én Zuid, zien we overal hoe het hulpwerkwoord de keuze bepaalde. Pas vanaf de zestiende eeuw komen we af en toe zinnen tegen waarin het hoofdwerkwoord de doorslag geeft. Het eerste voorbeeld dat ik ken, heb ik gevonden in Justus Lipsius' Twee boecken vande stantvasticheyt, vertaald door J. Mourentorf (1584). Kortom een ‘Vlaamse’ bron, ook al kun je dat voor de zestiende eeuw nog niet zo noemen.
soo en isser oock noyt yet arghers teghen d'ondersaeten bedacht konnen worden.
(‘zo is er ook nooit iets slechters tegen de onderdanen bedacht kunnen worden’)
In de daaropvolgende eeuwen zien we hoe vooral in het zuidelijke Nederlands de nieuwe systematiek snel terrein wint.
De overstap van het oudere systeem (hulpwerkwoord bepaalt de keuze) naar het nieuwere systeem (hoofdwerkwoord bepaalt de keuze) lijkt me een van de stappen op de lange weg der grammaticalisatie. Terwijl in het oudere systeem het hulpwerkwoord nog wel zo veel eigen zelfstandigheid heeft dat het de keuze tussen hebben en zijn kan bepalen, daar verliest het deze kracht gaandeweg aan het hoofdwerkwoord. De ‘ontmanteling’ van het hulpwerkwoord bereikt een volgende fase.
| |
Logica
Als deze analyse juist is, en ik twijfel daar eigenlijk niet aan, dan is het zuidelijke Nederlands in dit opzicht een belangrijke stap verder dan het noordelijke. En dan is voorspelbaar dat hetzelfde vroeger of later ook in het Noorden zal gebeuren. Met andere woorden: dan zal ook Nederland in een nabije of verre toekomst gaan zeggen: ‘Hij is kunnen ontsnappen’, ‘Hij is moeten thuiskomen’ en ‘Ze heeft dat in Gent gaan kopiëren.’
Nee, niet door Vlaamse invloed, maar door taalinterne logica. Wat in Vlaanderen moest gebeuren, moet ook in Nederland gebeuren. Want nogmaals: het is hoogst onwaarschijnlijk dat Noord en Zuid van dezelfde taal in een zo fundamentele grammaticale zaak verschillende wegen zouden gaan. Het kan een poosje duren voordat iedereen weer mee is (faseverschil is niets bijzonders), maar het is hetzelfde proces van grammaticalisatie, waarin dezelfde omstandigheden en dezelfde factoren noodzakelijk tot dezelfde gevolgen leiden. Vroeger of later.
| |
Beetje raar
Uiteraard is het huidige verschil tussen Noord en Zuid niet zo zwart-wit als we hier voor het gemak even beschreven hebben. Er zijn ook in Vlaanderen wel mensen die zeggen: ‘Hoe dat heeft kunnen gebeuren’ - hetzij doordat ze ouderwetser spreken dan de meesten van hun landgenoten, hetzij omdat ze weten dat het zo in Nederland gezegd wordt en ze het noordelijke Nederlands beter vinden dan hun eigen Nederlands. Ik sprak slechts van een globaal Noord-Zuid-verschil.
Evenzo zijn er in Nederland wel gevallen aan te wijzen van ‘Hoe dat is kunnen gebeuren’, enz. Die zijn niet van vandaag of gisteren. Ik heb zelfs de indruk dat ze momenteel snel toenemen in frequentie. Uit NRC Handelsblad noteerde ik al eens:
- | (...) hoe het Weinreb-complex is kunnen ontstaan.
(NRC Handelsblad, 31 oktober 1997) |
- | Hoe het archief zo onbeheerd is kunnen achterblijven zal het ministerie nog onderzoeken.
(NRC Handelsblad, 3 december 1997) |
Waarschijnlijk gaat ook dat weer gradueel. In sommige gevallen is het voor Nederlanders al wat gemakkelijker om het ‘nieuwe’ systeem te gebruiken (bijvoorbeeld met worden: ‘Hoe het zo vuil is kunnen worden’) dan in andere (met een handelingswerkwoord: ‘Hoe hij is kunnen ontsnappen’).
Ook in Vlaanderen is de beweging trouwens nog lang niet voltooid. De meeste Vlamingen vinden ‘Hoe hij is kunnen ontsnappen’ volstrekt gewoon (en ze vinden het Nederlandse ‘heeft kunnen ontsnappen’ zelfs een beetje raar), en gebruiken het ook in schrijftaal. Maar dat geldt nog niet voor ‘Die heb ik in Gent gaan kopiëren’, wat velen er al wel zeggen, maar nog niet zo gauw zullen schrijven.
Al met al kunnen we in Vlaanderen alvast een stukje toekomst van onze taal beluisteren dat in Nederland nog niet, of nog maar nauwelijks, is aangebroken. Wat in sommige opzichten een linguïstisch openluchtmuseum is, blijkt dus in andere opzichten juist moderner en geavanceerder te zijn.
|
|