De opmars van kut
Ton Groenendijk - Roosendaal
Het woord kut lijkt onderhevig aan een vrije val, of misschien juist een opwaardering - het is maar net hoe je het bekijkt. In mijn jeugd, ik ben inmiddels 61, werd dit woord slechts onderling met vriendjes, en dan nog besmuikt, gebruikt. Kut, dat was pas écht smerig!
In de jaren zeventig begonnen mensen wat vrijer om te gaan met dat woord. Beschreef Van Dale kut vanaf de eerste druk alleen nog als ‘vrouwelijk schaamdeel’, in de tiende druk, in 1976, duikt kut ook op als voorvoegsel bij woorden als boodschap, smoes en karweitje, met de betekenis ‘geringschattende kwalificatie’. En in diezelfde editie maakt de uitdrukking kut met peren! haar debuut. Hoewel het woord kennelijk steeds gemakkelijker in de mond werd genomen, was het gebruik ervan in een formele omgeving natuurlijk uit den boze.
Maar sinds de ‘kut-Marokkanen’ van Rob Oudkerk in 2002 lijkt het taboe rondom het woord volledig te zijn verdwenen. Het is waarschijnlijk slechts een kwestie van tijd voordat onze koningin het parlementaire jaar opent met de zin: ‘Leden van de Staten-Generaal, het afgelopen jaar was een kutjaar.’