Nonsenswoorden
In weer een ander experiment kregen proefpersonen de ik-vorm van niet-bestaande werkwoorden te horen. Zij hoorden bijvoorbeeld ik daup, ik tauch, ik bijs, etc. Ook zij schreven de verleden tijd op. Je zou verwachten dat proefpersonen deze taak niet kunnen uitvoeren, dat ze niet kunnen kiezen tussen -de en -te. Ze horen alleen ik daup en ze kunnen dus niet weten of het hele werkwoord daupen of dauben is.
Tegen onze verwachting in hadden onze proefpersonen totaal geen problemen met deze taak. Ze hadden wel degelijk intuïties over de verledentijdsuitgang van niet-bestaande werkwoorden. Bovendien kozen ze, zonder elkaars antwoorden te weten, meestal voor dezelfde uitgang. Welke verleden tijd zou u opschrijven voor vormen die klinken als daup (wat ook gespeld kan worden als daub), tauch (wat ook gespeld kan worden als taug) of bijs (waarvan het hele werkwoord zowel bijsen als bijzen zou kunnen zijn)? De proefpersonen kozen bijna unaniem voor daupte, taugde en bijsde.
Proefpersonen zetten -te achter een nonsenswerkwoord als de meeste vergelijkbare werkwoorden ook -te krijgen. Een voorbeeld: de meeste werkwoorden waarvan de ik-vorm op een p-klank eindigt, krijgen -te (bijvoorbeeld klap, klop, kap en kaap), en we zien dat proefpersonen een voorkeur hebben voor -te bij nonsenswerkwoorden eindigend op een p-klank (vandaar daupte). In het omgekeerde geval, als een nonsenswerkwoord juist lijkt op bestaande werkwoorden die -de krijgen, dan kiezen de meeste proefpersonen daar ook voor. Zo krijgen de meeste werkwoorden