| |
| |
| |
Etymologica
Medische termen
Nicoline van der Sijs
Portret van Andreas Vesalius.
Uit: Andreas Vesallus, De humani corporis fabrica (libris septem). Basel. 1543
Naast menstruatie komt ongesteldheid voor, en ook pancreas en alvleesklier worden beide gebruikt, net als gangreen en koudvuur. Voor veel medische begrippen kennen we zowel een leenwoord als een Nederlands woord. Hoe komen we aan die tweeledige terminologie? Om die vraag draait het in deze aflevering van ‘Etymologica’.
Vanouds werden medische werken voornamelijk in het Latijn geschreven. De middeleeuwse geneesheren baseerden hun kennis op die van de Romeinen, die zich weer op de Grieken beriepen, en dan vooral op Hippocrates, de ‘vader van de geneeskunde’ (rond 400 v.Chr.). De medische kennis die Hippocrates en andere geleerden tot dan toe vergaard hadden, is in één systeem samengevat door de Griekse arts Klaudios Galenos (130-ca. 210 n.Chr.), meestal in gelatiniseerde vorm Claudius Galenus genoemd.
Doordat de middeleeuwse artsen in de Lage Landen veelal in het Latijn schreven, gebruikten ze in hun contacten met patiënten allerlei Latijnse vaktermen. Hierdoor zijn in de Middeleeuwen nogal wat Latijnse leenwoorden in het Nederlands terechtgekomen, zoals balsem, cataract, dokter, epidemie, karbonkel, kuur, laxeren, medicijn, melancholie, pil, recept, remedie, spatel en tinctuur. Ook namen voor lichaamsdelen, zoals orgaan, palm, pols en zool, gaan terug op het Latijn. De genoemde woorden zijn allemaal aangepast aan het Nederlands; de meeste mensen zullen de Latijnse herkomst er niet direct aan afzien.
| |
Secties
In de Renaissance brak de kritische zin door. Waarneming en experiment kwamen centraal te staan. De wetenschap werd gedemocratiseerd: was die in de Middeleeuwen gebaseerd op klassieke, Latijnstalige werken, in de Renaissance kon iedereen experimenten uitvoeren, ook mensen die het Latijn niet machtig waren. Als typerend voorbeeld van eigen onderzoek kan de anatomie dienen: voor het eerst sinds de Oudheid ging men weer lijken opensnijden. Daarbij kwamen allerlei feiten aan het licht die niet klopten met de beweringen van de klassieke schrijvers. De eerste die de autoriteit van de ‘goddelijke’ Galenus omverwierp, was Andreas Vesalius, eigenlijk Andries van Wesel (1515-1564). Bij zijn secties ontdekte hij dat Galenus op maar liefst tweehonderd plaatsen onjuiste beweringen had gedaan. Tot die tijd waren waargenomen afwijkingen van Galenus altijd goedgepraat: toen men bijvoorbeeld zag dat de blindedarm kleiner was dan Galenus beweerde, gaf men als verklaring dat het orgaan ten gevolge van gulzigheid en overdaad in de loop van de rijd verschrompeld was.
De secties werden in het openbaar gehouden; de eerste openbare ontleding vond omstreeks 1550 in Amsterdam plaats op een ter dood gebrachte misdadiger. Hierdoor konden ook leken - chirurgijns, vroedvrouwen en anderen voor wie het Larijnstalige wetenschappelijk onderwijs gesloten was - er kennis van nemen. Deze praktische heelmeesters vormden in die tijd een belangrijke factor in de medische wereld. Zij verrichtten de meeste medische handelingen voor het gewone volk, want lang niet iedereen kon zich een artsenbezoek veroorloven. De gevestigde medische wereld gniffelde overigens om het gebrek aan Latijnse scholing bij de chirurgijns, en vertelde over een Amsterdamse chirurgijn-barbier, die het bovenste dijbeen ‘muskel trokanrier majoor’ noemde.
| |
Landstaal
Door de veranderingen in de wetenschappelijke verhoudingen gingen artsen nadenken over de voertaal van hun werken: het lag niet meer per definitie voor de hand om in het Latijn te schrijven. Wanneer men voor lager opgeleiden binnen het medische circuit schreef, zoals vroedvrouwen of chirurgijns, of wanneer men voorlichting aan leken wilde geven, dan gebruikte men de landstaal; wanneer men voor collega's of studenten schreef, koos men meestal voor het Latijn.
| |
| |
Als men Nederlands hanteerde, dan moest men een keuze maken tussen vreemde en inheemse woorden. Universiteitsartsen koesterden het Latijn als internationale taal en als geheimtaal, en natuurlijk kon het inderdaad handig zijn voor dokters om onderling en met hun studenten in het Latijn overleg te plegen in aanwezigheid van de patiënt. Als zij zich dan in de landstaal tot de patiënt richtten, zullen ze geneigd zijn geweest vernederlandste vreemde woorden te gebruiken. In de zeventiende eeuw zijn dan ook vele Latijnse/Griekse medische leenwoorden onderdeel geworden van het Nederlands, zoals abdomen, aorta, bronchiën, clitoris, diafragma, larynx, pancreas, scrotum en uterus. Anders dan de middeleeuwse leenwoorden hebben de zeventiende-eeuwse woorden hun Latijnse/Griekse uiterlijk veelal behouden: de vreemde oorsprong is nog duidelijk aan de woorden te zien.
| |
Puristische beweging
Artsen die voor leken schreven, gaven veelal de voorkeur aan inheemse woorden, omdat die gemakkelijker te begrijpen waren, maar ook omdat er in die periode een sterke puristische beweging was, gericht tegen Latijnse en Franse leenwoorden. Een belangrijke rol in de verbreiding van een Nederlandse medische terminologie speelde de Dordtse arts Johan van Beverwijck (1594-1647). Hij schreef een groot aantal medische werken in het Nederlands. De bekendste zijn Schat der gesontheydt, Schat der ongesontheyt en Heelkonste, gepubliceerd tussen 1636 en 1654. Dit drieluik gold als een medische vraagbaak en was de eerste complete gezondheidsleer in het Nederlands voor een breed (leken)publiek. In dit werk komt een groot aantal woorden voor waarvan het Woordenboek der Nederlandsche Taal Van Beverwijck als eerste of enige bron noemt (zie het kader). Wellicht heeft Van Beverwijck een aantal van deze woorden gemunt, in ieder geval heeft hij een belangrijke bijdrage geleverd aan de verbreiding ervan. Dat ze ruime verbreiding kregen, blijkt wel uit het feit dat diverse van de door hem genoemde woorden tot op heden gebezigd worden, zoals netvlies, ruggenmerg en slokdarm; alvlees werd in de negentiende eeuw uitgebreid tot alvleesklier. Andere medische Nederlandse termen die in de zestiende of zeventiende eeuw gevormd zijn, zijn bijvoorbeeld baarmoeder en koudvuur (ter vervanging van gangreen, dat in dezelfde tijd geleend werd).
| |
Verschillende contacten
In de medische terminologie speelden dus van oudsher een aantal factoren een rol: enerzijds bevorderde het contact tussen artsen, heelmeesters, leken en patiënten het gebruik van het Nederlands, anderzijds hield het wetenschappelijke, internationale contact tussen artsen-geleerden het bestaan van vreemde woorden in stand. Want de medische wereld is bij uitstek internationaal georiënteerd. Nog aan het eind van de negentiende eeuw, in 1895, werd tijdens een congres te Basel vastgelegd welke Latijnse anatomische namen gebruikt moesten worden in de internationale medische wetenschap. Een behoorlijk deel hiervan is terechtgekomen in het Nederlands. Denk aan anus, colon, follikel, genitaliën, meniscus, ovarium, papil, thorax en trachea. Ook andere medische leenwoorden, bijvoorbeeld menstruatie en tuberculose, zijn in de negentiende eeuw overgenomen; in die eeuw zijn ongeveer evenveel medische termen geleend als in de zeventiende eeuw.
Het gevolg van de verschillende soorten contacten (tussen arts en leek en tussen artsen onderling) is dat in de geneeskunst veelal nog steeds een dubbele terminologie voorkomt, waarin naast leenwoorden eigen Nederlandse termen bestaan, denk aan woordparen als abdomen en onderbuik, cataract en staar, gangreen en koudvuur, megalomanie en grootheidswaan, melancholie en zwartgalligheid, menstruatie en ongesteldheid, ovarium en eierstok, pancreas en alvleesklier, retina en netvlies, tuberculose en tering, en uterus en baarmoeder.
| |
Eufemismen
Dat Nederlandse termen wel zijn opgekomen naast de vreemde termen, maar deze níét hebben verdrongen, ligt niet alleen aan de internationaal georiënteerde medici; ook leken geven soms de voorkeur aan een geleend woord, en wel om eufemistische redenen: een dergelijk woord klinkt objectiever en afstandelijker, het lijkt neutraal en is minder bekend of concreet. Vandaar dat bij de voorlichting aan kinderen sommigen de voorkeur geven aan formele woorden als penis en vagina boven ‘plattere’ Nederlandse synoniemen. Anderen spreken liever van transpireren en attaque dan van zweten en beroerte. Een vreemde term klinkt ook serieuzer en mysterieuzer dan een Nederlandse: je kunt je bij je baas beter ziek melden met griep of een burn-out dan met een verkoudheid of overspannenheid. Een laatste verschijnsel dat de laatste decennia leenwoorden bevoordeelt boven eigen termen, is de enorme internationale media-aandacht die wordt besteed aan medische en paramedische onderwerpen, met als dieptepunt programma's als Extreme makeover, waarin allerlei cosmetische operaties worden uitgevoerd. Hierdoor raakt een steeds groter publiek bekend met de wetenschappelijke namen van allerlei ziekten en ziekteverschijnselen. Kinderen van dertien vertellen over hun anorexia of boulimia en ouderen praten vrijmoedig over hun neuroses en psychoses.
| |
Nederlandse termen uit de zeventiende eeuw
De Dordtse arts Johan van Beverwijck schreef in de zeventiende eeuw een groot aantal medische werken in het Nederlands. In het Woordenboek der Nederlandsche Taal staan veel woorden waarbij zijn boeken als eerste of enige bron genoemd worden:
aarsdarm |
achterbrein |
alvlees |
bindvlies |
binnenkoorts |
borstader |
borstbeen |
borstspier |
buikvlies |
duiveisdrek |
endeldarm |
galblaas |
geboortevlies |
hardlijvigheid |
hersenvlies |
hoofdpijn |
hygiëne |
katheter |
koeldrank |
kraakbeen |
loslijvig ‘gemakkelijk stoelgang hebbend’ |
magenhals ‘slokdarm’ |
netvlies |
pees ‘bindweefselstreng als spieraanhechting’ |
ribbenvlies |
ruggenmerg |
sleutelbeen |
slokdarm |
twaalfvingergedarmte |
voorbrein |
zetpil |
zwaarlijvig |
|
|